ECLI:NL:RVS:2014:4529

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201409488/1/A3, 201409488/2/A3, 201409491/1/A3, 201409491/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • E. Steendijk
  • M.J. van Mossel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd door burgemeester en verzoek om voorlopige voorziening

Op 4 november 2014 heeft de burgemeester van Rotterdam aan [verzoeker] een huisverbod opgelegd voor een periode van tien dagen. Dit huisverbod werd op 13 november 2014 verlengd met achttien dagen, tot 2 december 2014, 12:53 uur. Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 12 en 19 november 2014 de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen. De mondelinge uitspraak vond plaats op 27 november 2014, waarbij de voorzieningenrechter, mr. E. Steendijk, de verzoeken om voorlopige voorzieningen afwees en de eerdere uitspraken bevestigde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor had plaatsgevonden, aangezien [verzoeker] de gelegenheid had gekregen om zijn verklaringen af te leggen voordat het huisverbod werd opgelegd. Het argument van [verzoeker] dat hij niet voldoende uitingen kon doen in verband met een lopend strafrechtelijk traject, werd niet als voldoende grond gezien om het huisverbod onrechtmatig te verklaren. Ook het standpunt dat het huisverbod onterecht was uitgebreid door de verhuizing van zijn zussen naar de woning van zijn vader, werd verworpen. De burgemeester had in redelijkheid kunnen besluiten dat de belangen van [verzoeker] niet zwaarder wogen dan die van de gezinsleden waarvoor het huisverbod was opgelegd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die erop wezen dat de dreiging van gevaar niet meer bestond, en dat er nog geen hulpverlening was opgestart. Het feit dat [verzoeker] niet thuis verbleef, was inherent aan het opgelegde huisverbod. De uitspraak werd gedaan door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de griffier mr. P. Klein aanwezig was.

Uitspraak

201409488/1/A3, 201409488/2/A3, 201409491/1/A3, 201409491/2/A3.
Datum uitspraak: 27 november 2014 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van: [verzoeker], wonend te Rotterdam,
verzoeker, tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 12 november 2014 in zaken nrs.14-1067 en 14-9254 en 19 november 2014 in zaken nrs. 14-1098 en 14-9491 in het geding tussen: [verzoeker] en de burgemeester van Rotterdam. Openbare zitting gehouden op 27 november 2014 om 13:00 uur. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E. Steendijk voorzieningenrechter jurist: mr. M.J. van Mossel Verschenen:
[verzoeker], vertegenwoordigd door mr. F.S. Jansen, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C. Auw Yang-Rolle, A.E. Holdert en D. Lima Duarte Lopes, allen werkzaam bij de gemeente. Bij besluit van 4 november 2014 heeft de burgemeester aan [verzoeker] voor een periode van tien dagen een huisverbod opgelegd. Bij besluit van 13 november 2014 heeft de burgemeester dat huisverbod verlengd met achttien dagen, zijnde tot 2 december 2014, 12:53 uur. De tegen deze besluiten door [verzoeker] ingestelde beroepen heeft de rechtbank bij mondelinge uitspraken van 12 onderscheidenlijk 19 november 2014 ongegrond verklaard. De hoger beroepen richten zich tegen deze uitspraken. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen. Beslissing De voorzieningenrechter:
I. bevestigt de aangevallen uitspraken; II. wijst de verzoeken af. Gronden van de beslissing Vast staat dat tijdens het incident op 3 november 2014, in welk incident de burgemeester aanleiding heeft gezien het huisverbod op te leggen, [verzoeker] geweld jegens gezinsleden heeft gebruikt. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat bij die oplegging het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Hiertoe is van belang dat [verzoeker], alvorens het huisverbod is opgelegd, verklaringen heeft kunnen afleggen. Dat hij, naar hij stelt, niet veel uitingen kan doen in verband met de bewijsvoering in het separaat lopende strafrechtelijke traject, biedt geen grond voor het oordeel dat het besluit tot oplegging van het huisverbod onrechtmatig is. Hetzelfde geldt voor het gestelde dat de rechtbank hem niet overeenkomstig artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet tijdelijk huisverbod binnen drie dagen nadat het verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank was gedaan, heeft gehoord. Bovendien heeft [verzoeker] dit niet bij de rechtbank aangevoerd. Verder deelt de voorzieningenrechter niet het standpunt van [verzoeker] dat het huisverbod, dat tevens een contactverbod inhoudt, de facto is uitgebreid door de verhuizing van een aantal van zijn zussen naar de woning van zijn vader. Het huisverbod houdt immers niet in dat hij niet overal op straat mag komen en geen contact met zijn vader mag hebben. De burgemeester heeft zich bij de oplegging en de verlenging van het huisverbod in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van [verzoeker] minder zwaar wegen dan de belangen van de gezinsleden ten opzichte van wie het huisverbod geldt. Voorts zijn er geen omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de dreiging van gevaar zich thans niet meer voordoet. Er is nog geen hulpverlening op gang gekomen. Dat hij momenteel niet thuis verblijft, is inherent aan het huisverbod. w.g. Steendijk w.g. mr. P. Klein
voorzieningenrechter griffier 176-741.