ECLI:NL:RVS:2014:4529
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- E. Steendijk
- M.J. van Mossel
- Rechtspraak.nl
Huisverbod opgelegd door burgemeester en verzoek om voorlopige voorziening
Op 4 november 2014 heeft de burgemeester van Rotterdam aan [verzoeker] een huisverbod opgelegd voor een periode van tien dagen. Dit huisverbod werd op 13 november 2014 verlengd met achttien dagen, tot 2 december 2014, 12:53 uur. Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 12 en 19 november 2014 de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen. De mondelinge uitspraak vond plaats op 27 november 2014, waarbij de voorzieningenrechter, mr. E. Steendijk, de verzoeken om voorlopige voorzieningen afwees en de eerdere uitspraken bevestigde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor had plaatsgevonden, aangezien [verzoeker] de gelegenheid had gekregen om zijn verklaringen af te leggen voordat het huisverbod werd opgelegd. Het argument van [verzoeker] dat hij niet voldoende uitingen kon doen in verband met een lopend strafrechtelijk traject, werd niet als voldoende grond gezien om het huisverbod onrechtmatig te verklaren. Ook het standpunt dat het huisverbod onterecht was uitgebreid door de verhuizing van zijn zussen naar de woning van zijn vader, werd verworpen. De burgemeester had in redelijkheid kunnen besluiten dat de belangen van [verzoeker] niet zwaarder wogen dan die van de gezinsleden waarvoor het huisverbod was opgelegd.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die erop wezen dat de dreiging van gevaar niet meer bestond, en dat er nog geen hulpverlening was opgestart. Het feit dat [verzoeker] niet thuis verbleef, was inherent aan het opgelegde huisverbod. De uitspraak werd gedaan door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de griffier mr. P. Klein aanwezig was.