201402241/1/A2.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 februari 2014 in zaak nr. 13/1195 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 voor [appellant] herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 12 februari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2007 voor [appellant] definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Anik, advocaat te Arnhem, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de draagkracht en de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de ouder en de houder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 9 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de gestelde kosten van kinderopvang over 2007 heeft gehad, en evenmin dat aan de kinderopvang in de periode van 8 januari 2007 tot 10 oktober 2007 een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko ten grondslag lag. [appellant] heeft daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. Het betoog van [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom het betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat hij niet heeft aangetoond de gestelde kosten van kinderopvang te hebben gehad. [appellant] stelt dat hij de gastouder contant heeft betaald en heeft daartoe bankafschriften van geldopnames overgelegd. Verder heeft [appellant] een stuk van 8 januari 2007 overgelegd, waarin [appellant] en de gastouder verklaren dat is afgesproken dat [appellant] de kosten van kinderopvang contant zal voldoen. Het is niet redelijk hem tegen te werpen dat hij daarvan geen bewijs kan overleggen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hem niet duidelijk gemaakt dat hij dit op een later moment moest kunnen bewijzen, aldus [appellant]. Voorts stelt [appellant] dat de gastouder de inkomsten die hij uit de kinderopvang heeft ontvangen bij diens belastingaangifte heeft opgegeven.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Dat, zoals [appellant] stelt, de Belastingdienst/Toeslagen hem niet duidelijk heeft gemaakt dat hij op een later moment moest kunnen aantonen de gestelde kosten te hebben gemaakt, wat daar ook van zij, is niet relevant, reeds omdat die verplichting niet voortvloeit uit een daartoe strekkende mededeling van de Belastingdienst/Toeslagen maar uit voormelde wettelijke bepalingen.
Met de door hem overgelegde bankafschriften heeft [appellant] niet aangetoond dat hij de gestelde kosten heeft gemaakt. Uit die bankafschriften blijkt slechts dat [appellant] gedurende het toeslagjaar contante bedragen heeft opgenomen, maar niet dat hij deze bedragen heeft aangewend om de kosten van kinderopvang aan de gastouder te voldoen. Uit de door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring, dat [appellant] de kosten van kinderopvang contant zou voldoen, blijkt niet dat deze kosten gedurende het jaar daadwerkelijk zijn voldaan. Daarom kan aan die verklaring niet de waarde worden gehecht, die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien. Dat geldt evenzeer voor de belastingaangifte van de gastouder. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 oktober 2013 in zaak nr. 201211207/1/A2), blijkt uit een aangifte inkomstenbelasting niet dat de gastouder daadwerkelijk betalingen van de vraagouder heeft ontvangen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond de gestelde kosten voor kinderopvang te hebben gehad.
Het betoog faalt.
5. Nu uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko geen bespreking.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
85-799.