ECLI:NL:RVS:2014:4581

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
201403123/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de woonplaats van appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 4 maart 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de inschrijving van [appellante] in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) van de gemeente Amsterdam. Het college had op 24 december 2012 besloten om [appellante] ambtshalve in te schrijven op het adres [locatie 1] te Amsterdam, omdat zij niet meer op haar oude adres in Nieuwegein verbleef. Dit besluit werd door het college op 5 april 2013 bevestigd, maar [appellante] ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het voldoende aannemelijk was dat [appellante] haar woonadres in Amsterdam had, gebaseerd op onderzoek van de gemeente Nieuwegein en verklaringen van [appellante] zelf. [appellante] betoogde echter dat zij slechts tijdelijk in Amsterdam verbleef en dat haar woonadres nog steeds in Nieuwegein was. De rechtbank verwierp dit betoog en oordeelde dat de lange duur van haar verblijf in Amsterdam doorslaggevend was.

In hoger beroep bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de gegevens in de gba betrouwbaar moeten zijn en dat het college verplicht was om [appellante] ambtshalve in te schrijven, gezien de feiten en omstandigheden. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellante] in Amsterdam woonde en dat de gevolgen van de inschrijving in de gba niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van de wet. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201403123/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], verblijvend te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2014 in zaak nr. 13/2531 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2012 heeft het college ambtshalve [appellante] per 28 november 2012 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam (hierna: de gba) op het adres [locatie 1] te Amsterdam.
Bij besluit van 5 april 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 4 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Een afschrift van het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba) is op 6 januari 2014 vervangen door de Wet basisregistratie personen, doch is op dit geding nog van toepassing.
Ingevolge artikel 1 van de Wet gba wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder woonadres verstaan:
a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, wordt de ingezetene die zijn adres in een andere gemeente dan de gemeente van inschrijving heeft gevestigd, op grond van zijn aangifte van adreswijziging in die andere gemeente in de basisadministratie ingeschreven.
Ingevolge het tweede lid draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar deze zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor de inschrijving, indien een ingezetene als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte.
2. De gemeente Nieuwegein heeft bij brief van 28 november 2012 het college verzocht [appellante] ambtshalve in de gba op het adres in Amsterdam in te schrijven, omdat uit onderzoek is gebleken dat zij niet meer in haar woning op het adres [locatie 2] te [plaats] verblijft.
Zo heeft de woningbouwvereniging, van wie [appellante] een woning in Nieuwegein huurt, aan de gemeente Nieuwegein te kennen gegeven dat [appellante] sinds 2009 niet meer in de woning verblijft. De gemeente Nieuwegein heeft schriftelijk en telefonisch contact opgenomen met [appellante]. Zij heeft te kennen gegeven dat zij in de woning van haar zus in Amsterdam verblijft. [appellante] heeft van de gemeente Nieuwegein vier weken de tijd gekregen zich op het nieuwe adres in te schrijven in de gba, maar [appellante] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat [appellante] haar woonadres in Amsterdam heeft. Uit het door de gemeente Nieuwegein ingestelde onderzoek blijkt dat zij sinds 2008 op het adres in Amsterdam woont, hetgeen zij op 24 december 2012 telefonisch aan het college en ook ter zitting bij de rechtbank heeft bevestigd. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat [appellante] na 2008 nog in Nieuwegein heeft verbleven. [appellante] heeft in beroep gewezen op jurisprudentie waaruit blijkt dat onder bijzondere omstandigheden een adres alsnog als woonadres kan worden aangemerkt ook als betrokkene daar minder dan vier nachten per week verblijft. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval volgens de rechtbank niet gebleken. De lange duur dat [appellante] uitsluitend in Amsterdam verblijft is daarbij van doorslaggevend belang. De omstandigheden dat zij in 2008 enige tijd in een ziekenhuis in Amsterdam opgenomen is geweest, dat zij na het overlijden van haar zus orde op zaken wilde stellen en dat de post, huur en nutsvoorzieningen nog via het adres in Nieuwegein lopen, zijn gelet daarop onvoldoende om aan te nemen dat [appellante] haar woonadres nog in Nieuwegein heeft. Het college was dan ook op grond van de Wet gba verplicht [appellante] ambtshalve in de gba in te schrijven, aldus de rechtbank.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat zij haar woonadres in Amsterdam heeft. Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft zij in het telefoongesprek op 24 december 2012 niet bevestigd in Amsterdam te wonen, maar alleen verklaard tijdelijk op het adres in Amsterdam te verblijven. Voorts heeft de rechtbank miskend dat zich bijzondere omstandigheden voordoen, waardoor haar adres in Nieuwegein als woonadres kan worden aangemerkt. Zo is zij enkele jaren geleden regelmatig naar haar zus in Amsterdam gekomen om voor haar te zorgen en is zij daar, na een eigen ziekenhuisopname eind 2008, gebleven, zodat zij door haar zus kon worden verzorgd. Sinds het overlijden van haar zus in 2012 is zij bezig met het orde op zaken stellen betreffende de woning in Amsterdam. Dit gaat door haar fysieke beperkingen en rolstoelgebondenheid, waar de woning niet geschikt voor is, niet voorspoedig. Ook het gebrek aan afdoende hulp zorgt ervoor dat haar terugkeer naar haar woning in Nieuwegein langer duurt. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte de lange duur dat zij in Amsterdam verblijft doorslaggevend geacht, aldus [appellante].
Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de gevolgen van het besluit van 5 april 2013 voor haar zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, dat daarin, op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aanleiding bestaat om het bestreden besluit te vernietigen. Zij dreigt haar woning in Nieuwegein kwijt te raken, terwijl zij ook niet in de woning in Amsterdam kan blijven, aldus [appellante].
4.1. Voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Een in de gba vermeld woonadres dient de werkelijke woon- of verblijfplaats van de betrokkene te zijn.
[appellante] heeft ter zitting bij de rechtbank bevestigd dat zij sinds 2008 feitelijk in Amsterdam verblijft. Ten tijde van het besluit van 5 april 2013 was dit reeds vijf jaar. De omstandigheden dat [appellante] nog huur betaalt voor de woning in Nieuwegein, dat die woning nog is aangesloten op de nutsvoorzieningen en dat zij daar haar post ontvangt, leiden niet tot het oordeel dat zij haar woonadres niet in Amsterdam heeft. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellante] in die periode niet in Nieuwegein heeft verbleven. Dat [appellante] ter zitting bij de Afdeling heeft verklaard in die periode af en toe in Nieuwegein te zijn geweest leidt niet tot een ander oordeel. Zo volgt uit het door de gemeente Nieuwegein uitgevoerde adresonderzoek dat in 2009 de sloten op de centrale entree van de woning in Nieuwegein zijn vervangen en dat [appellante] op informatie daarover nooit heeft gereageerd. Tevens volgt uit dat onderzoek dat de overburen van [appellante] zorgdragen voor haar post. Ook de door [appellante] aangevoerde omstandigheden, dat zij slechts tijdelijk in Amsterdam verbleef om voor haar zus te zorgen en daar thans nog verblijft om orde op zaken te stellen, leiden niet tot het door haar gewenste oordeel. De rechtbank heeft de lange duur dat [appellante] in Amsterdam verblijft terecht van doorslaggevend belang geacht en op goede gronden geoordeeld dat het college verplicht was [appellante] ambtshalve in de gba in te schrijven. Dat de gevolgen van de inschrijving in de gba onevenredig zouden zijn, doet daar niet aan af, nu artikel 27, tweede lid, van de Wet gba het college geen ruimte voor een belangenafweging laat.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
434-773.