ECLI:NL:RVS:2014:4604

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
201404513/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering van verbeurde dwangsommen door Het Hooge Zand Beheer B.V.

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Hooge Zand Beheer B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2014. De rechtbank had het beroep van Het Hooge Zand gegrond verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe van 3 december 2013 vernietigd, voor zover het bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2013 ongegrond was verklaard. Dit besluit betrof de invordering van een verbeurde dwangsom van €14.700,00. Het college had eerder op 28 maart 2013 een last onder dwangsom opgelegd aan Het Hooge Zand om bepaalde bouwwerken te verwijderen van hun percelen aan de Boerweg en Langeweg te Emst. Het Hooge Zand stelde dat zij de last had nageleefd door de bouwwerken te verplaatsen naar grond waarvan een derde, Exploitatiemaatschappij Apeldoorn-Holland B.V., eigenaar was geworden door verkrijgende verjaring.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 november 2014 behandeld. Het Hooge Zand betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de eigendomssituatie van de grond een bijzondere omstandigheid vormde die het college had moeten doen afzien van invordering. De Afdeling oordeelde echter dat de eigendomssituatie niet relevant was voor de rechtmatigheid van de invordering. De rechtbank had terecht geoordeeld dat Het Hooge Zand in staat was om te voldoen aan de opgelegde last en dat de verbeurde dwangsommen moesten worden ingevorderd. Het hoger beroep van Het Hooge Zand werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State benadrukt het belang van handhaving van opgelegde sancties en dat bijzondere omstandigheden slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen leiden tot afzien van invordering. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor adequaat handhaven van bestuursrechtelijke besluiten.

Uitspraak

201404513/1/A1.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Hooge Zand Beheer B.V., gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2014 in zaak nr. 14/379 in het geding tussen:
Het Hooge Zand
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2013 heeft het college besloten tot invordering van de door Hooge Zand verbeurde dwangsom van €14.700,00.
Bij besluit van 25 juli 2013 heeft het college besloten tot invordering van de door Het Hooge Zand verbeurde dwangsom van €10.200,00.
Bij besluit van 7 augustus 2013 heeft het college besloten tot invordering van de door Het Hooge Zand verbeurde dwangsom van €10.200,00.
Bij besluit van 3 december 2013 heeft het college het door Het Hooge Zand tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2014 heeft de rechtbank het door Het Hooge Zand daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 december 2013 vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2013 ongegrond is verklaard, dit bezwaar in zoverre gegrond verklaard, het besluit van 11 juli 2013 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Het Hooge Zand hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar Het Hooge Zand, vertegenwoordigd door [directeur] van Het Hooge Zand, en [directeur] van Exploitatiemaatschappij Apeldoorn-Holland B.V. en het college, vertegenwoordigd door A. Winkelman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 28 maart 2013 heeft het college Het Hooge Zand gelast om binnen vier weken na dagtekening van dit besluit diverse bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden van haar percelen aan de Boerweg en Langeweg te Emst, kadastraal bekend gemeente Epe en Oene, sectie P, nummers 2298 en 1724 onder oplegging van een dwangsom per vier weken of een gedeelte daarvan indien niet aan de last wordt voldaan.
2. Het Hooge Zand betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het besluit van 28 maart 2013 ten onrechte is aangesloten bij de kadastrale registratie waarbij de eigendomssituatie niet van belang is.
2.1. Het besluit van 28 maart 2013 is in rechte onaantastbaar. De rechtmatigheid van dat besluit is in deze procedure niet aan de orde.
Het betoog faalt.
3. Het Hooge Zand betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij de haar opgelegde last heeft nageleefd. Zij voert daartoe aan dat de bouwwerken vermeld in het besluit van 28 maart 2013 zijn verplaatst naar grond waarvan Exploitatiemaatschappij Apeldoorn-Holland B.V. door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden.
Volgens Het Hooge Zand hebben de rechtsvoorgangers van Exploitatiemaatschappij Apeldoorn-Holland B.V. die grond al meer dan tien jaar geleden in bezit genomen, afgebakend met een hek en is daarover sindsdien door betrokkenen onafgebroken de macht uitgeoefend.
3.1. Blijkens de luchtfoto’s die deel uitmaken van de rapporten van 15 mei 2013 en 17 juli 2013, waarin de bevindingen zijn neergelegd van de door gemeenteambtenaren ter plaatse gehouden controles, heeft Het Hooge Zand de in de last bedoelde bouwwerken verplaatst naar een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente Epe en Oene, sectie P, nummer 2298 (hierna: het perceel) dat is afgebakend met een hekwerk.
Niet in geschil is dat het besluit van 28 maart 2013 ertoe strekte dat de bouwwerken van het perceel en het perceel, kadastraal bekend gemeente Epe en Oene, sectie P, nummer 1724 dienden te worden verwijderd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bij dat besluit opgelegde dwangsommen zijn verbeurd. Dat de eigendomssituatie als gevolg van verjaring, naar gesteld door Het Hooge Zand, ter plaatse afwijkt van de kadastrale registratie is niet van belang. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Het Hooge Zand het klaarblijkelijk in haar macht had om de bouwwerken van het met het hekwerk afgebakende gedeelte van het perceel te verwijderen, aangezien zij op 19 augustus 2013 alsnog heeft voldaan aan de haar opgelegde last.
Dat de grond waarnaar het Hooge Zand de bouwwerken heeft verplaatst door wijziging in het kadaster, in 2014 is geregistreerd als eigendom van Exploitatiemaatschappij Apeldoorn-Holland B.V. , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, reeds omdat deze wijziging heeft plaatsgevonden na het nemen van de besluiten van 11 juli 2013, 25 juli 2013 en 7 augustus 2013.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 april 2013 in zaak nr. 201207413/1/A1), dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
5. Het Hooge Zand betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de onduidelijke eigendomssituatie van een deel van het perceel een bijzondere omstandigheid oplevert op grond waarvan het college van invordering had moeten afzien.
5.1. In het aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de eigendomssituatie van een deel van het perceel een bijzondere omstandigheid oplevert als hiervoor bedoeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat Het Hooge Zand het in haar macht had om te voldoen aan de bij besluit van 28 maart 2013 opgelegde last onder dwangsom.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
543.