201307579/2/R2 en 201309182/2/R2.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Barenza Hoeve B.V. (hierna: Barenza), gevestigd te Lelystad,
appellante,
en
de raad van de gemeente Lelystad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 11 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Lelystad-Larserknoop (reparatie)" met kenmerk 131034341 en het exploitatieplan "Lelystad-Larserknoop" met kenmerk 131031924 vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft onder meer Barenza beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Barenza heeft nadere stukken ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 9 september 2014, waar Barenza, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door ing. A.A.G.C. Huysmans, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Tuenter en drs. J. Pet, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door A. te Lindert-Hummeling, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van de onderhavige beroepen afgesplitst van zaak nrs. 201307579/1/R2 en 201309182/1/R2. De behandeling van de door de Dienst Wegverkeer ingestelde beroepen tegen de besluiten van 11 juni 2013 zal onder laatstgenoemde nummers worden voortgezet.
Overwegingen
1. De bestreden besluiten zijn genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012 in zaak nr. 201100127/1/R2, waarbij het bestemmingsplan "Lelystad-Larserknoop" gedeeltelijk en het bijbehorende exploitatieplan geheel is vernietigd.
Bestemmingsplan
2. De raad betoogt dat het beroep van Barenza tegen het bestemmingsplan niet-ontvankelijk is, nu zij over het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Het op 16 april 2013 verzonden e-mailbericht kan niet als zodanig gelden nu de elektronische weg niet is opengesteld.
2.1. Barenza brengt naar voren dat zij binnen de op 7 maart 2013 aangevangen termijn waarin het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen daarover telefonisch een zienswijze naar voren heeft gebracht die zij nadien bij e-mailbericht van 16 april 2013 heeft bevestigd.
2.2. Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Ingevolge artikel 6:13, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.3. Blijkens het e-mailbericht van Barenza van 16 april 2013 had voornoemd telefoongesprek eerder op diezelfde dag plaatsgevonden en had dit betrekking op de artikelen 3.2.1, 3.2.2 en 3.6 van de planregels alsmede op de plankaart. De raad heeft de ontvangst van dit e-mailbricht niet ontkend en heeft de inhoud ervan niet weersproken.
Het moet er derhalve voor worden gehouden dat Barenza binnen de daarvoor gestelde termijn telefonisch een reactie heeft gegeven op het ter inzage gelegde ontwerpplan.
Mede in aanmerking genomen de vele contacten tussen de raad en Barenza over de inhoud van het bestemmingsplan, had de raad hetgeen Barenza in het telefoongesprek van 16 april 2013 naar voren heeft gebracht redelijkerwijs moeten opvatten als het naar voren brengen van mondelinge zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb.
Gelet hierop is het beroep ontvankelijk.
2.4. Barenza heeft ter zitting haar beroepsgronden over de plandelen met de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Groen" ingetrokken.
3. Barenza betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6, aanhef en onder c, van de planregels ten onrechte niet imperatief is geformuleerd. Het plan biedt volgens Barenza onvoldoende zekerheid dat aan de wijzigingsbevoegdheid toepassing zal worden gegeven.
3.1. De raad brengt naar voren dat de redactie van de wijzigingsbevoegdheid aan Barenza is voorgelegd en dat zij daarmee heeft ingestemd. Deze bepaling is dan ook zorgvuldig tot stand gekomen.
3.2. Artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, bepaalt dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels:
a. burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen;
b. burgemeester en wethouders het plan moeten uitwerken.
Ingevolge het tweede lid kan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, onder a, mede een uitwerkingsplicht als bedoeld in het eerste lid, onder b, inhouden.
3.3. Weliswaar kan ingevolge artikel 3.6, tweede lid, van de Wro een wijzigingsbevoegdheid mede een uitwerkingsplicht inhouden, maar de mogelijkheid om een wijzigingsplicht in een bestemmingsplan op te nemen kent artikel 3.6 of enige andere bepaling van de Wro niet. Nu de Wro geen grondslag biedt voor het in een bestemmingsplan opnemen van een wijzigingsplicht, is de raad niet bevoegd om de wijzigingsbevoegdheid imperatief te formuleren. De raad kan via de formulering van de wijzigingsbevoegdheid dan ook geen zekerheid geven dat daaraan toepassing zal worden gegeven. Ook anderszins biedt een bestemmingsplan daartoe geen mogelijkheid. Nu het betoog van Barenza de rechtmatigheid van het plan niet kan raken, faalt het reeds hierom. Ter zitting heeft de raad overigens toegelicht dat een verzoek om toepassing van bedoelde wijzigingsbevoegdheid positief tegemoet zal worden getreden indien blijkt dat aan de betreffende wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan.
Exploitatieplan
4. Het exploitatieplan is na vernietiging opnieuw, ongewijzigd vastgesteld.
5. Barenza betoogt dat de inbrengwaarde van haar gronden te laag is vastgesteld. Zij voert daartoe aan dat bij de toegepaste vergelijkingsmethode ten onrechte niet daadwerkelijk vergelijkbare locaties en transacties als referentie zijn gebruikt, nu de locaties waarmee is vergeleken geen luchthaven gerelateerde locaties zijn en de transacties waarmee is vergeleken te lang geleden hebben plaatsgevonden. Voorts voert Barenza daartoe aan dat, anders dan bij een perceel van de gemeente, aan haar percelen ten onrechte niet zogenoemde voorstroken met hogere inbrengwaarde zijn toegekend.
5.1. De bezwaren van Barenza tegen de in het vernietigde exploitatieplan opgenomen raming van de inbrengwaarden van haar gronden in de procedure die heeft geleid tot de in rechtsoverweging 1 genoemde uitspraak hebben geen doel getroffen. Barenza heeft in de onderhavige procedure niet gewezen op concrete transacties die de raad aanleiding hadden moeten geven de inbrengwaarden anders te ramen dan hij heeft gedaan. Bovendien is het enkele tijdsverloop onvoldoende voor het oordeel dat de raad daartoe had moeten overgaan. Ook heeft Barenza de juistheid van de geraamde inbrengwaarden niet met een deskundig tegenadvies betwist.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
579.