ECLI:NL:RVS:2014:4641

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
201309402/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied, 2e herziening en de toekenning van bestemmingen

Op 24 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening" dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten was vastgesteld. De appellante, wonend te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat ten onrechte de bestemming "Natuur" en de aanduiding "recreatiewoning" aan haar perceel [locatie B] is toegekend. Zij stelt dat er een woonbestemming had moeten worden toegekend, zodat permanente bewoning mogelijk is. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de bestemmingen zijn vastgesteld met inachtneming van eerdere uitspraken van de Afdeling en dat de appellante geen recht heeft op een woonbestemming, omdat het perceel in de Ecologische Hoofdstructuur ligt.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2014 is de zaak behandeld, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.T.C.A. Smets. De raad werd vertegenwoordigd door M.J.A. Veendrick en mr. B.A.P.M. Achterbergh. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellante beoordeeld, waaronder het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen woonbestemming toe te kennen aan het perceel van de appellante, aangezien er geen eerdere bestemming voor permanente bewoning was en de situatie van andere percelen niet vergelijkbaar is.

De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de Afdeling.

Uitspraak

201309402/1/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door M.J.A. Veendrick en mr. B.A.P.M. Achterbergh, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan is onder meer vastgesteld nadat bij uitspraak van de Afdeling van 3 november 2010, in zaak nr. 200904786/1/R3, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 26 mei 2009, waarbij is besloten over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 2 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied", gedeeltelijk is vernietigd.
3. [appellante], die woont op het adres [locatie A] te [plaats], betoogt dat ten onrechte de bestemming "Natuur" en de aanduiding "recreatiewoning" zijn toegekend aan haar perceel [locatie B] te Nuenen. Zij betoogt dat een bestemming had moeten worden toegekend die permanente bewoning van de daar aanwezige woning mogelijk maakt. [appellante] voert aan dat de Afdeling in haar uitspraak van 3 november 2010 heeft overwogen dat de raad ter zitting heeft erkend dat, in afwijking van een amendement bij het besluit van 2 oktober 2008, ten onrechte geen woonbestemming was toegekend aan dit perceel. Volgens [appellante] heeft de raad, door opnieuw geen woonbestemming toe te kennen, in strijd met deze uitspraak en met het vertrouwensbeginsel gehandeld. Verder wijst [appellante] er op dat aan de percelen Lieshoutseweg 55 en Tweetermansweg 1 wel een woonbestemming is toegekend, terwijl op deze percelen eveneens recreatiewoningen staan. Het bestreden besluit is in zoverre volgens haar daarom in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.1. De raad stelt dat de bedoelde erkenning ter zitting in het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied" niet betekent dat in het voorliggende bestemmingsplan alsnog een woonbestemming dient te worden toegekend. Hij wijst er op dat in dezelfde uitspraak van de Afdeling de onthouden goedkeuring ten aanzien van de woonbestemmingen die overeenkomstig het amendement zijn toegekend, te weten aan de percelen Lieshoutseweg 45 en 49A tot en met 49D, in stand is gelaten omdat rijksbeleid en provinciaal beleid in de weg stonden aan permanente bewoning in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS). Aangezien ook het perceel [locatie B] in de EHS ligt, is, net als aan de genoemde woningen aan de Lieshoutseweg, in het voorliggende plan aan het perceel geen woonbestemming maar de bestemming "Natuur" en de aanduiding "recreatiewoning" toegekend. Volgens de raad is hiermee besloten met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling. Voor zover [appellante] heeft verwezen naar de woningen Lieshoutseweg 55 en Tweetermansweg 1 stelt de raad dat dit geen gelijke gevallen zijn.
Tot slot stelt de raad dat voor de permanente bewoning van de recreatiewoning een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4, tiende lid, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht zou kunnen worden aangevraagd.
3.2. Aan het perceel [locatie B] is de bestemming "Natuur" toegekend. Verder is aan het deel van het perceel waarop een recreatiewoning staat, de aanduiding "recreatiewoning" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1.1, aanhef en onder d, zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor recreatiewoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning".
In het hiervoor geldende bestemmingsplan, "Landelijk Gebied" is aan het perceel de bestemming "Bosgebied A" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid C, aanhef en onder a, is het verboden op de als zodanig bestemde gronden bouwwerken te gebruiken voor permanente of tijdelijke bewoning.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant, strekt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
3.3. De Afdeling stelt voorop dat in de uitspraak van 3 november 2010 niet is overwogen dat aan het perceel van [appellante] een woonbestemming diende te worden toegekend. In de uitspraak is enkel overwogen dat de raad in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door te erkennen dat in strijd met het amendement was gehandeld. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat [appellante] aan deze overweging het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat een woonbestemming zou worden toegekend, te meer nu in deze uitspraak eveneens is overwogen dat terecht goedkeuring is onthouden aan de woonbestemmingen die wel overeenkomstig het amendement waren toegekend aan diverse percelen aan de Lieshoutseweg. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen doorslaggevend gewicht meer toekwam aan het amendement.
3.4. Over het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat het perceel [locatie B] nooit een bestemming heeft gehad die permanente bewoning mogelijk maakte. Verder is de woning op het perceel [locatie B] niet onafgebroken voor permanente bewoning gebruikt.
Vast staat dat de woning Tweetermansweg 1 evenals de woning van [appellante] in de EHS ligt. De woning wordt, anders dan die van [appellante], sinds 4 oktober 1971 permanent bewoond. Omdat de bewoning vanaf de aanvang daarvan werd beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" uit 1974, is in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2008 een woonbestemming toegekend. Het college van gedeputeerde staten heeft geen goedkeuring onthouden aan het plandeel en evenmin is dit plandeel aangevochten in de beroepsprocedure tegen dit goedkeuringsbesluit.
Het perceel Lieshoutseweg 55 ligt eveneens in de EHS. De woning stond vermeld in de beleidsnota "Beleidsuitgangspunten en toetsingskader met betrekking tot de bouwmogelijkheden van de 'ex illegale woningen' in de gemeente Nuenen c.a." die in 1984 is vastgesteld als een object waar permanente bewoning is toegestaan. Om die reden is in het bestemmingsplan "Buitengebied" een woonbestemming aan het perceel toegekend. Het college van gedeputeerde staten heeft hieraan geen goedkeuring onthouden en hiertegen is geen beroep ingesteld.
In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
3.5. Gezien het bovenstaande ziet de Afdeling in hetgeen Broks heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van een bestemming die permanente bewoning op het perceel [locatie B] mogelijk maakt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
361.