201403556/1/R4 en 201403556/2/R4.
Datum uitspraak: 17 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Moordrecht, gemeente Zuidplas,
en
de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Prinsessenkwartier" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 november 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.D.G. Willems, en de raad, vertegenwoordigd door P.J. van der Meer, B. Braak, beiden werkzaam bij de gemeente, en C. Rodenburg en A. Polak, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door ing. D. Zuiddam, gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan voorziet in de realisatie van elf rijtjeswoningen aan de Prinses Amaliastraat. Deze woningen vormen de afronding van de nieuwe woonwijk "Prinsessenkwartier" te Moordrecht. Voor het realiseren van deze woonwijk is in 2009 een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend. Hiervan zijn acht twee-onder-een-kapwoningen niet gerealiseerd. Daarvoor in de plaats komen voornoemde elf rijtjeswoningen.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzieningenrechter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. [appellant] vreest als gevolg van het plan een beperking van zijn vrije uitzicht en inbreuk op zijn woongenot door een verhoogde gebruiksintensiteit ter plaatse. Ten opzichte van de eerder mogelijk gemaakte twee-onder-een-kapwoningen ontstaat nu als gevolg van het plan bebouwing over de gehele breedte van de desbetreffende locatie en verdwijnen daarmee zichtlijnen, aldus [appellant].
4.1. De raad stelt dat het plan slechts drie woningen meer mogelijk maakt dan de eerder verleende vrijstelling voor acht twee-onder-een-kapwoningen. De raad acht dit geen onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant].
4.2. De desbetreffende gronden hebben de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.2, sub b, van de planregels bedraagt het aantal woningen niet meer dan 11.
Ingevolge lid 5.2, onder 5.2.2, sub d, mag de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedragen.
4.3. De gronden met de bestemming "Wonen" zijn op ongeveer 10 m van het perceel van [appellant] gelegen. De afstand tussen de woning van [appellant] en de in het plan voorziene woningen bedraagt ongeveer 23 m. De percelen worden gescheiden door een watergang.
Niet in geschil is dat het plan een zekere aantasting van het huidige uitzicht vanaf de woning van [appellant] met zich brengt. Ook zal meer zicht ontstaan op de woning.
In aanmerking genomen dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat en evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad, gezien voornoemde afstand tot de woning van [appellant], had moeten inzien dat het plan een ernstige inbreuk vormt op zijn privacy, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van zijn woon- en leefklimaat.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
Gelet hierop dient het verzoek van [appellant] tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Verhoeven, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Verhoeven
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014
690.