201405232/1/R2.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nijkerk,
en
de raad van de gemeente Nijkerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie A] en [locatie B]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [eigenaar] van [locatie A], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door N. Butterman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [eigenaar], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet onder meer in de mogelijkheid om op het perceel aan de [locatie A] te Nijkerk een woning te bouwen. Daartoe zal een voormalige agrarische schuur op dit perceel worden gesloopt.
3. [appellant] richt zich tegen het plan voor zover daarmee aan het perceel aan de [locatie A] de bestemming "Wonen" is toegekend. De raad heeft, bij het beoordelen of de ontwikkeling past binnen het functieveranderingsbeleid, ten onrechte het slopen van de oppervlakte van een schuur op het perceel aan de [locatie A] betrokken die reeds is ingezet voor een aan [appellant] verleende vrijstelling in 2002. Deze oppervlakte nogmaals inzetten is, volgens [appellant], in strijd met artikel 2.5.2 van de Bouwverordening 2007 van de gemeente Nijkerk. In dat verband wijst hij op de memo "Memo mogelijkheden functieverandering [locatie A]" van Adviesbureau Haver Droeze van 22 april 2014, die in zijn opdracht is opgesteld. Ook is toepassing van het functieveranderingsbeleid volgens [appellant] onjuist, omdat de eigenaar van het perceel [locatie A] geen stoppende agrariër is.
3.1. [appellant] woont op het perceel aan de [locatie C]. Ten behoeve van de bouw van zijn woning is in 2002 vrijstelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Nijkerk 1975" verleend. Niet in geschil is dat voor de bouw van zijn woning bestaande agrarische bebouwing moest worden gesloopt. De raad wijst erop dat de oppervlakte van de bestaande agrarische bebouwing op het perceel aan de [locatie C] voldoende was en dat hij aan [appellant] een vergunning voor de sloop van die bebouwing heeft verleend. De sloop van de bebouwing op het buurperceel aan de [locatie A], waarvan [appellant] geen eigenaar is en was, is volgens de raad niet nodig voor en derhalve ook niet betrokken bij het verlenen van de vrijstelling. [appellant] heeft geen gegevens overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. In de enkele stelling dat de schuur tot hetzelfde voormalige agrarische bedrijf behoorde en binnen hetzelfde agrarische bouwvlak lag als de bebouwing op het perceel aan de [locatie C], ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat de sloop van de betreffende schuur bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de in het plan voorziene ontwikkeling in het kader van het functieveranderingsbeleid mocht worden betrokken. De stelling van [appellant] dat de raad door de sloop van de schuur twee keer te betrekken in strijd met de Bouwverordening Nijkerk 2007 heeft gehandeld, behoeft reeds hierom geen bespreking.
In hetgeen [appellant] ter zitting overigens heeft aangevoerd betreffende het functieveranderingsbeleid ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het functieveranderingsbeleid onjuist heeft toegepast.
Het betoog faalt.
3.2. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat het gemeentebestuur, dan wel gemeenteambtenaren hebben toegezegd dat aan het perceel aan de [locatie A] nooit een woonbestemming zou worden toegekend, heeft de raad ter zitting gesteld dat alleen aan [appellant] is medegedeeld dat de illegale bewoning van de voormalige agrarische schuur niet gelegaliseerd zou worden. [appellant] heeft zijn stelling niet met concrete gegevens onderbouwd, noch anderszins aannemelijk gemaakt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Het betoog faalt.
3.3. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Helder w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
458-820.