ECLI:NL:RVS:2014:4726

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
201405422/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag voor chauffeurskaart na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart af te wijzen. De aanvraag werd afgewezen op basis van een eerdere veroordeling van [appellant] voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, wat volgens de staatssecretaris een risico voor de samenleving met zich meebracht. De rechtbank Limburg had eerder de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris bevestigd.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 18 november 2014, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan en de staatssecretaris door mr. V. Chaudron. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van een VOG was voldaan, gezien de aard van de delicten en het risico dat deze met zich meebrachten voor de veiligheid van passagiers. De Afdeling benadrukte dat de functie van taxichauffeur een hoge verantwoordelijkheid met zich meebrengt, vooral in relatie tot de veiligheid van passagiers.

Daarnaast werd het subjectieve criterium besproken, waarbij de Afdeling oordeelde dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico's die voortvloeien uit de strafbare feiten van [appellant] zwaarder woog dan zijn belang bij de afgifte van de VOG. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het tijdsverloop sinds de veroordeling te kort was om te concluderen dat het risico voor de samenleving was afgenomen. De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201405422/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 juni 2014 in zaak nr. 12/1474 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, werkzaam bij advocatenkantoor Beckers & Bergmans te Sittard, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V. Chaudron, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de staatssecretaris bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP & IVB 2011 (Stcrt. 15 juli 2011, nr. 12842; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 wordt, wanneer de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS), de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 betrekt de staatssecretaris, indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat aan het objectieve criterium wordt voldaan.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Volgens de inleiding van de op grond van paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels vastgestelde screeningsprofielen wordt hierin weergegeven welke risico’s zich kunnen voordoen. Deze opsomming is niet limitatief, zodat het mogelijk is dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied van het algemene screeningsprofiel of in het specifieke screeningsprofiel.
In het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" (hierna: het screeningsprofiel) staat onder meer vermeld dat de taxichauffeur verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de chauffeur. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig. De houders van een chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.
2. De staatssecretaris heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, weigering om een VOG te verstrekken ten grondslag gelegd dat in het JDS staat geregistreerd dat [appellant] op 3 november 2011 is veroordeeld wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal onder strafverzwarende omstandigheden tot een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Volgens de staatssecretaris leveren deze delicten, indien herhaald in de door [appellant] beoogde functie, een risico op voor de samenleving. Naar het oordeel van de staatssecretaris bestaat een risico voor het welzijn en de veiligheid van passagiers. Er bestaat een verhoogde kans dat passagiers in aanraking komen met drugs(handel) en daarmee samenhangende criminele activiteiten. Voorts bestaat een risico voor de veiligheid van de eigendommen van passagiers, waarmee aan het objectieve criterium is voldaan. De staatssecretaris heeft verder in het kader van het subjectieve criterium overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder dient te wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Hij voert daartoe aan dat de criteria uit het screeningsprofiel chauffeurskaart niet op zijn functie van toepassing zijn, nu
hij uitsluitend overledenen en gehandicapten die worden bijgestaan door een begeleider vervoert. Gelet op zijn functie is geen verhoogde kans aanwezig dat zijn passagiers in aanraking komen met drugs en daarmee samenhangende criminele activiteiten, aldus [appellant].
Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] betoogd dat voor zijn functie kan worden volstaan met een chauffeurskaart met beperkingen.
3.1. Aan het betoog van [appellant] dat kan worden volstaan met een chauffeurskaart met beperkingen, wat daar ook van zij, kan de Afdeling niet toekomen omdat [appellant] een aanvraag heeft ingediend om afgifte van een VOG voor het verkrijgen van een chauffeurskaart en niet voor het verkrijgen van een chauffeurskaart met beperkingen.
In het screeningsprofiel chauffeurskaart wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende te vervoeren passagiersgroepen en staat expliciet vermeld dat het vervoer per taxi ook betreft het rijden met rouwauto’s en het vervoer van gehandicapten. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] terecht aan het screeningsprofiel chauffeurskaart heeft getoetst. Daarbij is tevens van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201202918/1/A3), een chauffeurskaart gedurende een langere periode geldig is en niet valt uit te sluiten dat degene die om een VOG heeft verzocht op enig moment ook ander taxivervoer zou kunnen gaan verrichten.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201400401/1/A3), dient de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium te onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Gelet op het toepasselijke screeningsprofiel heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat een overtreding van de Opiumwet naar haar aard niet te verenigen is met de functie van taxichauffeur. Dit geldt evenzeer voor een vermogensdelict. Indien deze delicten worden herhaald tijdens het uitoefenen van de functie van taxichauffeur bestaat een risico voor het welzijn en de veiligheid van passagiers en bestaat een risico voor de veiligheid van de eigendommen van passagiers, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat een verhoogde kans aanwezig is dat de passagiers in aanraking komen met drugs(handel) en de daarmee samenhangende criminele activiteiten. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het subjectieve criterium is voldaan. Daartoe voert hij aan dat uit de hem opgelegde straf volgt dat de delicten hem slechts licht, althans niet zwaar, zijn aangerekend door de rechter.
4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris een zwaarder gewicht mocht toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat het tijdsverloop sinds de veroordeling bezien in het licht van de terugkijktermijn van vijf jaren te kort is om te kunnen oordelen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat de rechter [appellant] de delicten niet licht heeft aangerekend door een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis op te leggen.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in eerdere instanties aangevoerde gronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan is. In de overwegingen van de aanvallen uitspraak dan wel in de overwegingen van het besluit op bezwaar zijn onderscheidenlijk de rechtbank en de staatssecretaris op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroep niet aangevoerd waarom die weerlegging onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
317-798.