201404210/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 april 2014 in zaak nr. 13/4841 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toe te kennen voorschotten zorgtoeslag over 2013 opnieuw vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, heeft, indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) een tegemoetkoming is toegekend, de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
De Wet op de zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke regeling als bedoeld in artikel 1 van de Awir.
2. De Afdeling overweegt allereerst dat, zoals ook ter zitting aan de orde is gesteld, uit de overgelegde stukken blijkt dat [appellante] alleen bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van de zorgtoeslag over 2013. Het besluit van 8 oktober 2013 betreft ook alleen de zorgtoeslag over 2013. De gronden in het hogerberoepschrift die zien op de huurtoeslag en het kindgebonden budget over 2013 worden derhalve buiten beschouwing gelaten.
3. Bij besluit van 12 maart 2013 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de verblijfsvergunning van [appellante] met ingang van 1 september 2012 ingetrokken. In dat besluit is vermeld dat zij Nederland binnen 28 dagen moet verlaten, maar de beslissing op een eventueel bezwaarschrift in Nederland mag afwachten.
4. [appellante] heeft op 31 mei 2013 een aanvraag ingediend voor zorgtoeslag over 2013. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat zij daar geen recht op heeft, aangezien zij als gevolg van het besluit van de staatssecretaris van 1 september 2012 tot 5 augustus 2013 niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven, en haar verblijf vanaf 5 augustus 2013 niet is gebaseerd op artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vw 2000.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat zij tot vier weken na 12 maart 2013 aanspraak heeft op zorgtoeslag, aangezien zij tot die tijd rechtmatig in Nederland verbleef.
5.1. Zoals ter zitting aan de orde is gesteld, heeft de aanvraag van [appellante] om zorgtoeslag als ingangsdatum 1 juni 2013. De besluitvorming ziet ook op de periode vanaf 1 juni 2013. [appellante] heeft erkend dat zij in ieder geval vanaf 10 april 2013, zijnde vier weken na 12 maart 2013, geen aanspraak op zorgtoeslag heeft. Gelet hierop heeft de rechtbank, zij het op andere gronden, het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om [appellante] geen zorgtoeslag toe te kennen over de periode 1 juni 2013 tot en met 31 december 2013 terecht in stand gelaten.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Steendijk w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
611.