201403623/1/A1.
Datum uitspraak: 31 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2014 in zaken nrs. 12/6463 en 13/568 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2012 heeft de RDW de aanvraag van [appellant] tot ongeldigverklaring van het [kenteken] buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de RDW [appellant] meegedeeld dat het voertuig met het [kenteken] (hierna: het voertuig) per 16 april 2012 als gedemonteerd is geregistreerd in het kentekenregister.
Bij besluit van 14 november 2012 met kenmerk Dos.2012/14263/bob heeft de RDW het door [appellant] tegen het besluit van 11 april 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 november 2012 met kenmerk Dos.2012/14050/bob heeft de RDW het door [appellant] tegen het besluit van 16 april 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen beide besluiten van 14 november 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard en beide besluiten in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2014, waar [appellant] en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft in het verleden de geldigheid van het kenteken laten schorsen om te voorkomen dat het voertuig APK gekeurd diende te worden.
Op 26 januari 2012 was het kenteken echter niet geschorst en heeft [appellant] een boete gekregen wegens het ontbreken van een geldige APK-keuring.
2. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW ten onrechte zijn bezwaar tegen het besluit van 11 april 2012 ongegrond heeft verklaard, nu dat besluit is genomen voordat de in de brief van 7 maart 2012 aan hem geboden termijn om een vrijwaringsbewijs te sturen, naar aanleiding van zijn verzoek om het voertuig als gedemonteerd in het kentekenregister te registreren, was verstreken.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW in het besluit van 16 april 2012 ten onrechte niet het voertuig per 24 januari 2012 als gedemonteerd in het kentekenregister heeft geregistreerd. Daartoe voert hij in hoger beroep aan dat hij op 24 januari 2012 in aanwezigheid van [twee personen] zijn verzoek daartoe in een brief gedateerd op 23 januari 2012 heeft gepost. Verder voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW hem ten onrechte heeft verzocht om een vrijwaringsbewijs, nu dat niet is vereist in geval van sloop in eigen beheer van een voertuig ouder dan 15 jaar, zoals het onderhavige.
3.1. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW ten onrechte om een vrijwaringsbewijs heeft verzocht, wordt niet gevolgd.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij, als hij de brief van [appellant] van 23 januari 2012 met het verzoek om het voertuig als gedemonteerd in het kentekenregister te registeren tijdig had ontvangen, dat verzoek op dat moment niet had kunnen honoreren. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat uit de zinsnede in die brief: "de reden is dat mij berichten zijn doen toekomen dat de auto met bovengenoemd kenteken enige tijd geleden is gebleven in een faillissement en dat deze auto gesloopt zou zijn" niet blijkt wat de status van het voertuig op dat moment was. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de RDW [appellant] ten onrechte bij brief van 7 maart 2012 heeft medegedeeld dat voor het behandelen van zijn verzoek een vrijwaringsbewijs is vereist.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het met terugwerkende kracht registreren in het kentekenregister in strijd is met het terzake door de RDW gevoerde beleid en onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling terecht overwogen dat de RDW terecht slechts bij hoge uitzondering aan registratie in het kentekenregister terugwerkende kracht verleent en dat daarvoor in het geval van [appellant] geen aanleiding bestaat. Nu de RDW eerst op 16 april 2012 een schriftelijke reactie van [appellant] heeft ontvangen op de brief van 7 maart 2012 heeft de RDW derhalve terecht het voertuig per die datum als gedemonteerd geregistreerd in het kentekenregister.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarin het besluit van 14 november 2012, met kenmerk Dos2012/14263/bob in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen voormeld besluit van 14 november 2012 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het besluit van 11 april 2012 herroepen.
5. De RDW zal op na te vermelden wijze tot vergoeding in de kosten worden veroordeeld die bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2014 in zaken nrs. 12/6463 en 13/568, voor zover daarin het besluit van de RDW van 14 november 2012, kenmerk Dos.2012/14263/bob in stand is gelaten;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 14 november 2012, kenmerk Dos.2012/14263/bob gegrond;
V. vernietigt dat besluit;
VI. herroept het besluit van de RDW van 11 april 2012, kenmerk 3 S 1053c;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt de RDW tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 137,79 (zegge honderdzevenendertig euro en negenenzeventig cent);
IX. gelast dat de RDW aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Koeman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014
270-757.