201409290/1/A1 en 201409290/2/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Huizen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 10 oktober 2014 in zaak nrs. 14/3191 en 14/5557 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Huizen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2013 heeft het college aan De Alliantie Gooi- en Vechtstreek omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een boom op het perceel kadastraal bekend gemeente Huizen, sectie E, nummer 1597, plaatselijk bekend locatie Oostergo achter nummer 4.
Bij besluit van 16 april 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 december 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. L.M. van Rooij-Houweling, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A. van Lunteren, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voort is daar gehoord De Alliantie, vertegenwoordigd door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De omgevingsvergunning voorziet in de kap van een bolesdoorn op een binnenplaats.
3. Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Huizen is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:
a. houtopstanden in het Oude Dorp te (doen) vellen die staan vermeld op de hiervoor geldende Bomenlijst, zoals vastgesteld door het college en bijgevoegd als bijlage 1;
b. houtopstanden in het overige deel van de gemeente te (doen) vellen.
Ingevolge artikel 4:12, eerste lid, kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de boom beeldbepalende en cultuurhistorische waarde heeft en het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Daartoe voert zij aan dat de boom zichtbaar is voor de bewoners van de omliggende woningen aan de achterzijde van deze woningen, alsmede dat dit praktisch de enige boom in de gehele wijde omgeving is zodat deze beeldbepalend is voor het aangezicht van het aan de achterzijde gelegen binnenplein. Voorts heeft de boom een beeldbepalende waarde voor de sfeer en het karakter van de woonwijk. [appellante] voert verder aan dat de boom cultuurhistorische waarde heeft, nu deze is geplant in het kader van een zeventigjarig jubileum project en als herdenkingsboom aangemerkt dient te worden.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de boom geen beeldbepalende waarde als bedoeld in artikel 4:12, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV heeft. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat de boom niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en evenmin als bijzonder, zeldzaam of karakteristiek kan worden aangemerkt. Dat de boom, zoals [appellante] aanvoert, zichtbaar is voor de omwonenden aan de achterzijde van hun woningen is onvoldoende voor een ander oordeel. Dat geldt ook voor de niet onderbouwde stelling van [appellante] dat in de wijde omgeving nauwelijks andere bomen staan.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de boom geen cultuurhistorische waarde als bedoeld in artikel 4:12, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV heeft. Vast staat dat de boom geen onderdeel uitmaakt van een cultuurhistorisch waardevol object. De niet toegelichte stelling van [appellante] dat de boom als herdenkingsboom aangemerkt dient te worden omdat deze in verband met een zeventigjarig jubileum is geplant, biedt geen grond voor een ander oordeel. Het college heeft toegelicht dat de boom niet als herdenkingsboom of markeringsboom als bedoeld in de APV kan worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er een onzorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Daartoe voert zij onder meer aan dat het kostenargument van De Alliantie niet opgaat, nu zij en andere omwonenden hebben aangegeven de kosten en de onderhoudsverplichting op zich te willen nemen. [appellante] voert verder aan dat het argument van De Alliantie voor de kap dat de boom te groot is niet strookt met het eerdere standpunt van De Alliantie dat snoeien niet nodig is. Volgens [appellante] is een groot aantal bewoners voor het behoud van de boom. Het college heeft het belang van het behoud van de enige nog overgebleven boom voor de leefomgeving ten onrechte niet meegenomen terwijl dit een zwaarwegend argument is.
5.1. Dit betoog faalt. Nu de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4:12, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de APV zich niet voordoen en evenmin is gebleken van andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4:12, eerste lid, van de APV voordoen, kon het college de gevraagde omgevingsvergunning niet weigeren en was het derhalve gehouden de omgevingsvergunning te verlenen. Voor een door haar gewenste belangenafweging is geen plaats.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
580.