201408209/2/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Oosteind, gemeente Oosterhout,
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.W.L. Versteegh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 7" voor het gemeenschapshuis "Oostquartier" aan de Provincialeweg 96 te Oosteind (hierna: het gemeenschapshuis).
[verzoeker], die woont aan de [locatie], voert aan dat onduidelijk is welke activiteiten, met name op horecagebied, ter plaatse zijn toegestaan. Hij betoogt daartoe dat in het gemeenschapshuis in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden die meer het karakter hadden van een horeca-instelling dan van een sociaal-culturele instelling. Naar zijn mening is met name de vraag of de zogenoemde "Huiskamer" niet als een zelfstandig café moet worden aangemerkt. Hij stelt van de activiteiten in het gemeenschapshuis ernstige geluidoverlast te ondervinden. Met de horeca-activiteiten is het toegestane gebruik volgens [verzoeker] uitgebreid, terwijl aan deze uitbreiding geen onderzoek op het punt van verkeer- en parkeeroverlast en overige aspecten van het woon- en leefklimaat in de omgeving ten grondslag is gelegd.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat de horeca-activiteiten ook onder het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oosteind 69" al waren toegestaan. Volgens de raad vindt horeca ter plaatse al geruime tijd plaats. Gelet op een en ander was volgens de raad het verrichten van onderzoek naar de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat niet noodzakelijk. De raad acht de horeca-activiteiten voorts voldoende begrensd door de eis in artikel 1, lid 1.84 van de planregels, dat deze in omvang en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt dienen te zijn aan de sociaal-culturele bestemming van het pand.
3.1. Ingevolge artikel 13, lid 13.1.2, onder a, van de planregels is op gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" en de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 7" aan de Provincialeweg 96 een gemeenschapshuis toegestaan, met ondersteunende horeca.
Ingevolge artikel 1, lid 1.42, wordt onder gemeenschapshuis verstaan: een gebouw, dat gebruikt mag worden voor sociale en culturele activiteiten.
Ingevolge lid 1.84 wordt onder ondersteunende horeca verstaan: horeca, die (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt en gelieerd is aan de functie die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse is toegestaan.
3.2. In het ter plaatse voorheen geldende bestemmingsplan "Oosteind 69" had het perceel Provincialeweg 96 de bestemming "Bijzondere doeleinden I".
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van dat plan zijn de gronden met die bestemming bestemd voor openbare en bijzondere doeleinden.
Ingevolge het tweede lid mogen op de als zodanig bestemde gronden uitsluitend bouwwerken worden opgerichtvoor openbare en bijzondere - te weten religieuze, educatieve, medische, culturele en sociale doeleinden, zoals kerken, scholen, poliklinieken, parochiehuizen, gemeenschapshuizen, sociëteitsgebouwen en daarmee gelijk te stellen gebouwen.
Ingevolge het vierde lid mogen de bouwwerken niet worden gebruikt voor de uitoefening van enige vorm van handel, nering, industrie, ambacht of bedrijf.
Ingevolge het zesde lid is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om vrijstelling te verlenen van het in het vierde lid bepaalde ten behoeve van de uitoefening van een horecabedrijf in een of meer van de daar genoemde gebouwen, indien de uitoefening van een dergelijk bedrijf verband houdt met het doel, waartoe het gebouw dient.
3.3. Niet in geschil is dat in het pand aan de Provincialeweg 96 reeds meer dan 40 jaar horeca-activiteiten plaatsvinden.
Gelet op artikel 15, zesde lid, van de planregels van het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oosteind 69" moet het er naar voorlopig oordeel echter voor worden gehouden dat deze activiteiten onder dat regime niet waren toegestaan en dat het voorliggende plan in dat opzicht een legalisatie van de feitelijke situatie inhoudt. De voorzieningenrechter ziet zijn oordeel ter zake bevestigd in het feit dat, naar ter zitting is gebleken, het college van burgemeester en wethouders recentelijk met toepassing van artikel 15, zesde lid, van de planregels van het voormalige bestemmingsplan een vrijstelling van dat plan heeft verleend voor het uitvoeren van horeca-activiteiten in het desbetreffende pand.
Dat, zoals de raad ter zitting heeft gesteld, met de vrijstelling uitsluitend is beoogd om nog eens uitdrukkelijk vast te leggen dat de bestaande horeca-activiteiten ook onder het oude bestemmingsplan waren toegelaten, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit het feit dat een procedure tot vrijstelling van het voormalige bestemmingsplan is gestart moet worden afgeleid dat het college van burgemeester en wethouders van mening is dat vrijstelling van dat plan noodzakelijk is om horeca-activiteiten mogelijk te maken en dat, indien de verleende vrijstelling niet in stand blijft, deze activiteiten ter plaatse niet meer zijn toegestaan.
3.4. De voorzieningenrechter overweegt dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de vrijstelling, waartegen bezwaar is gemaakt, niet in stand blijft. Hij is er voorts van overtuigd geraakt dat bij de woning van [verzoeker] ernstige geluidoverlast wordt ondervonden van de horeca-activiteiten in de Huiskamer, nu deze ruimte niet toereikend is geïsoleerd en zich aan de voorzijde van het pand, op zeer korte afstand van de woning van [verzoeker], bevindt.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter ter voorkoming van onevenredig nadeel, dat onder meer kan bestaan in een verdere intensivering van de horeca-activiteiten in dat gedeelte van het pand, aanleiding om het besluit tot vaststelling van het plan in zoverre te schorsen.
De voorzieningenrechter ziet bij afweging van de betrokken belangen geen grond voor het treffen van een verdergaande voorlopige voorziening, nu ter zitting is gebleken dat de achterzaal inmiddels tegen hoge kosten is geïsoleerd, dat de burgemeester naar aanleiding daarvan de eerder wegens overlast bevolen sluiting van dat gedeelte van het pand heeft opgeheven en dat van het gebruik van de achterzaal ter plaatse van de woning van verzoeker geen overlast meer wordt ondervonden.
3.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Oosterhout van 8 juli 2014, kenmerk BI.0140288, voor zover het betreft de vaststelling van artikel 13, lid 13.1.2, onder a, van de planregels wat betreft de woorden "met ondersteunende horeca" voor zover dit onderdeel betrekking heeft op de voorzaal (Huiskamer) van het gemeenschapshuis op het perceel Provincialeweg 96 te Oosterhout;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Oosterhout tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.004,14 (zegge: duizendenvier euro en veertien cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Oosterhout aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Vletter
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
240.