ECLI:NL:RVS:2014:479

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
201310022/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • A.H. Schoppers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving vergunningvoorschrift 8.5

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 februari 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door het college van gedeputeerde staten van Limburg, dat in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 september 2013. Deze uitspraak had het beroep van de besloten vennootschap H.T.M. Beheer B.V. gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met betrekking tot de weigering om handhavend op te treden tegen een vergunningvoorschrift. Het college had eerder, op 5 juli 2011, het verzoek van HTM Beheer om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen. Het college stelde dat het niet handhavend optrad omdat er geen overtreding van de geurnorm was, zoals vastgesteld in een geurrapport van september 2010.

De voorzitter overwoog dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft. Het college had geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden rechtvaardigen dat het nemen van een nieuw besluit op bezwaar onomkeerbare gevolgen zou hebben, mocht de uitspraak in hoger beroep niet worden bevestigd. De voorzitter concludeerde dat het belang van een efficiënte geschillenbeslechting zou worden gediend door het college de gelegenheid te geven een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De beslissing werd genomen door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.

Uitspraak

201310022/2/A4.
Datum uitspraak: 7 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 september 2013 in zaak nr. 11/2205 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H.T.M. Beheer B.V., gevestigd te Helden, en anderen,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college het verzoek van HTM Beheer om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de inrichting van [belanghebbende], afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college het door HTM Beheer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2013 heeft de rechtbank het door HTM Beheer en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en, voor zover hier van belang, het besluit van 15 november 2011, wat betreft de weigering om handhavend op te treden ten aanzien van voorschrift 8.5 van de omgevingsvergunning van 5 juni 2008, vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college hoger beroep ingesteld.
Het college heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
HTM Beheer heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 februari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door M.H.J. Roelofs, werkzaam bij de provincie, is verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op de ingestelde hoger beroepen geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak door een nieuw besluit op bezwaar te nemen wat betreft de weigering om ten aanzien van vergunningvoorschrift 8.5 handhavend op te treden. Volgens het college heeft het terecht niet handhavend opgetreden omdat in strijd met vergunningvoorschrift 8.5 wordt gehandeld, nu uit een geurrapport van september 2010 blijkt dat de in dit voorschrift gestelde geurnorm niet wordt overschreden.
3. Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft. Hetgeen het college naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding daar in dit geval anders over te oordelen. Het is niet aannemelijk dat het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tot gevolgen zal leiden die onomkeerbaar zijn, indien de uitspraak in hoger beroep niet wordt bevestigd. Daarnaast is het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting gediend met het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Dit besluit kan met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht door de Afdeling worden meegenomen bij de beoordeling van de ingestelde hoger beroepen.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Schoppers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2014
578.