201310631/2/R6.
Datum uitspraak: 4 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster] en anderen, allen wonend te Almelo,
en
de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Berkelstraat 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekster] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekster] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 januari 2014, waar [verzoekster] en anderen, vertegenwoordigd door mr. D.F. Briedé, advocaat te Almelo, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.M. Weerink en J.T.M. Rouweler, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is tevens de stichting Almelose Woonstichting Beter Wonen, vertegenwoordigd door E. Alberts en G.A. Mekkelholt, aldaar werkzaam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in bouwmogelijkheden voor een appartementengebouw van 39 appartementen aan het kruispunt van de Rijnstraat, de Berkelstraat en de Bornestraat.
3. Ter zitting hebben [verzoekster] en anderen aangegeven dat hun verzoek zich richt tegen de afmetingen en de bouwhoogte van het appartementengebouw en het aantal parkeerplaatsen waarin wordt voorzien.
Zij betogen dat het appartementengebouw niet in de omgeving past wat betreft de bouwhoogte. Tevens vrezen zij windhinder, schaduwhinder en verlies van privacy vanwege het appartementengebouw. De maatregelen die de raad volgens hen noodzakelijk acht zijn ten onrechte niet in de planregels opgenomen. Voorts betogen zij dat de opsteller van het onderzoek naar schaduwhinder bij het plan niet onafhankelijk is, dat voor het onderzoek willekeurige tijdstippen zijn aangehouden en dat het afwijkt van de bezonningsstudie die [verzoekster] en anderen hebben overgelegd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het appartementengebouw in de omgeving past. Volgens hem zal het appartementencomplex een stevige bebouwde markering vormen aan het kruispunt. Omdat op het kruispunt verschillende stedenbouwkundige structuren samenkomen waarborgen de stedenbouwkundige uitgangspunten voor het appartementencomplex uit het stuk "Stedenbouwkundige randvoorwaarden Berkelstraat", dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, dat het op zorgvuldige wijze wordt vormgegeven, aldus de raad. Voorts stelt de raad dat het plan geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoekster] en anderen met zich brengt, mede vanwege de verminderde bouwmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende plan.
3.2. Aan de gronden voor het appartementencomplex is de bestemming "Wonen - Gestapeld wonen" toegekend met een bouwvlak. Het bouwvlak ligt op ongeveer 14 m van de dichtstbij gelegen woning van [verzoekster] en anderen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Wonen - Gestapeld wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en tuinen en erven.
Ingevolge lid 3.2.1 B geldt dat binnen de bestemming "Wonen - Gestapeld wonen" gebouwen ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de hoofdgebouwen, uitsluitend gestapelde woningen, worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. het aantal woningen mag niet meer dan 39 bedragen;
[…]
d. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 13,5 m.
3.3. Ter zitting heeft de raad gewezen op de appartementencomplexen aan de overzijde van de Rijnstraat, die vier verdiepingen tellen op een souterrain. Voorts is van belang dat de woningen aan de Bornestraat ongeveer 9 m hoog zijn. Gelet op deze omstandigheden en op de stedenbouwkundige randvoorwaarde dat de bebouwing waarin het plan voorziet de hoek aan het kruispunt dient de verbijzonderen, ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de bebouwing die met het plan mogelijk wordt gemaakt wat de bouwhoogte betreft niet in de omgeving past. Voorts overweegt de voorzitter dat [verzoekster] en anderen niet hebben aangevoerd waaruit de gevreesde windhinder blijkt of zal volgen. Wat betreft de gevreesde schaduwhinder acht de voorzitter van belang dat uit het rapport "Bezonningsstudie" van 12 oktober 2012, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd (hierna: de Bezonningsstudie), volgt dat de bebouwing die met het plan mogelijk wordt gemaakt alleen in de ochtenden beperkt meer schaduw zal veroorzaken. Gelet daarop verwacht de voorzitter dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de gevolgen van de bebouwing niet zodanig zullen zijn dat daardoor onaanvaardbare schaduwhinder zal optreden. De enkele omstandigheid dat de Bezonningsstudie door de architect van het appartementencomplex is opgesteld maakt voorts niet dat niet van de Bezonningsstudie uitgegaan kan worden. In het door [verzoekster] en anderen overgelegde rapport "Schaduwonderzoek [belanghebbende] te Almelo" van 18 november 2013 (hierna: het Schaduwonderzoek) ziet de voorzitter voorts geen aanleiding voor een ander oordeel omtrent de gevreesde schaduwhinder, omdat daarin geen vergelijking met de voorheen bestaande situatie is gemaakt, zodat niet duidelijk is in hoeverre sprake is van een verslechtering van de bezonning. Ook wanneer het Schaduwonderzoek wordt vergeleken met de Bezonningsstudie ziet de voorzitter daarin geen aanleiding voor een ander oordeel, nu evenmin uit het Schaduwonderzoek volgt dat onaanvaardbare schaduwhinder zal optreden. Wat betreft de vrees voor vermindering van de privacy overweegt de voorzitter dat het bouwvlak voor het appartementencomplex op een afstand van ongeveer 14 m van de dichtst daarbij gelegen woning van [verzoekster] en anderen ligt. Gelet op deze afstand en de omstandigheid dat het een stadsomgeving betreft ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan tot onaanvaardbare aantasting van de privacy van [verzoekster] en anderen zal leiden.
4. [verzoekster] en anderen vrezen dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast, omdat het niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet. Volgens hen is de raad ten onrechte uitgegaan van de parkeernorm voor zorgwoningen, terwijl het plan ook reguliere appartementen toestaat en daarvoor een parkeernorm van 1,5 tot 1,8 dient te worden aangehouden.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in voldoende parkeerplaatsen voorziet. Daarbij is de raad uitgegaan van een parkeernorm van 1,5. Dit is volgens de raad een hoge norm, omdat volgens de CROW-parkeernormen uit 2012 voor appartementen in de goedkope en middeldure huursector een norm tussen 0,8 en 1,6 aangehouden kan worden.
4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.4.1, onder a, van de planregels mogen de gronden en bouwwerken uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de in lid 3.1, onder a, bedoelde functies indien wordt voorzien in het aantal parkeerplaatsen zoals weergegeven op de Parkeertekening in Bijlage 1 bij de planregels.
Ingevolge dit lid, onder b, mogen in afwijking van het bepaalde onder a de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van het bepaalde in lid 3.4, onder c, indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid waarbij per zorgwoning, niet zijnde een woning, wordt voorzien in 1 parkeerplaats per zorgwoning.
Ingevolge lid 3.4, onder c, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming ook aangemerkt het gebruik van de woningen als zorgwoningen, één en ander met de daarbij behorende verzorging en begeleiding, waarbij de verzorging nagenoeg voortdurend kan plaatsvinden en in het gebouw afzonderlijke ruimten ten behoeve van de verzorging aanwezig kunnen zijn.
4.3. Op de Parkeertekening in Bijlage 1 bij de planregels zijn 57 parkeerplaatsen en één taxistandplaats voor kort parkeren weergegeven. Hoewel de raad uitgaat van 59 parkeerplaatsen verwacht de voorzitter niet dat dit in de hoofdzaak aanleiding zal vormen het plan niet in stand te laten. De voorzitter komt tot dit oordeel omdat uit de CROW-publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit oktober 2012 volgt dat voor huurappartementen in de middeldure en goedkope sector in een matig stedelijk gebied in de schil om het centrum een parkeerkencijfer van minimaal 0,8 en maximaal 1,6 aangehouden kan worden. Niet in geschil is dat de parkeernorm voor huurappartementen in de middeldure en goedkope sector in een matig stedelijk gebied in de schil om het centrum aangehouden kan worden, zodat de in het plan gehanteerde norm van 1,5 inderdaad vrij hoog is. De voorzitter verwacht niet dat een tekort van 2 parkeerplaatsen gelet hierop tot dusdanige parkeeroverlast zal leiden dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
5. Ook in hetgeen [verzoekster] en anderen voorts nog hebben aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet in stand kan blijven.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Verhage
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2014
655.