ECLI:NL:RVS:2014:499

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201301789/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • I.S. Vreken-Westra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot verwijdering van politiegegevens uit het Herkenningsdienst Systeem

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 10 januari 2013 zijn beroep tegen de afwijzing van een verzoek om verwijdering van gegevens uit het Herkenningsdienst Systeem (HKS) ongegrond verklaarde. Het verzoek van [appellant] om verwijdering van de classificatie 'vuurwapengevaarlijk' werd op 21 februari 2012 door de korpsbeheerder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt stelde dat de bewaartermijn van 30 jaren voor deze classificatie nog niet was verstreken, aangezien deze was aangevangen op 7 februari 1995, en dat de classificatie nog steeds relevant was.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte van een bewaartermijn van 30 jaren was uitgegaan, en dat de classificatie gebaseerd was op een misdrijf waarvoor een bewaartermijn van vijftien jaren gold. Hij stelde dat deze termijn ten tijde van zijn verzoek al was verstreken. De rechtbank oordeelde echter dat de registratie in het HKS correct was en dat de bewaartermijn opnieuw was aangevangen op 25 juni 2002, toen [appellant] als verdachte werd aangemerkt voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren kon worden opgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 februari 2014.

Uitspraak

201301789/1/A3.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2013 in zaak nr. 12/1450 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, thans: de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de korpsbeheerder een verzoek van [appellant] om verwijdering van hem betreffende gegevens uit het Herkenningsdienst Systeem (hierna: HKS) afgewezen.
Bij uitspraak van 10 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2014, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. Y. Kuyt, werkzaam bij de politie, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) kunnen ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak de politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 8, 9 en 10, verder worden verwerkt voor zover zij relevant zijn voor het onder de aandacht brengen van personen of zaken met het oog op het uitvoeren van een gevraagde handeling danwel met het oog op een juiste bejegening van personen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, zoals dat ten tijde van belang luidde, kan degene aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 6:2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit politiegegevens wordt over de verwerkingen bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wpg tevoren schriftelijk vastgelegd de termijn waarbinnen dan wel de gevallen waarin het verder verwerken van de betreffende gegevens wordt beëindigd.
Volgens artikel 5, aanhef en onder a, onder 1, van het Privacyreglement worden in het register gegevens opgenomen betreffende personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt, indien tegen hen als verdachte van enig misdrijf proces-verbaal is opgemaakt.
Volgens artikel 6, eerste lid worden omtrent de in artikel 5, onder a, sub 1, genoemde categorie van personen ten hoogste de volgende soorten van gegevens opgenomen:
[…]
j. bejegeningsgegevens;
[…].
Volgens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, worden de gegevens in ieder geval uit het register verwijderd indien het feit ter zake waarvan opneming heeft plaatsgevonden een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van tien jaren of meer is gesteld, uiterlijk nadat sinds dat feit dertig jaren zijn verstreken.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de korpsbeheerder het op voet van artikel 28 van de Wpg geacht gedane verzoek van [appellant], om verwijdering van de classificatie vuurwapengevaarlijk, terecht heeft afgewezen, nu ter zake daarvan, gelet op het daaraan ten grondslag liggende antecedent van 7 februari 1995, een bewaartermijn van 30 jaren geldt en deze ten tijde van het verzoek nog niet was verstreken. Volgens de rechtbank heeft de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze bewaartermijn opnieuw is aangevangen op 25 juni 2002, aangezien [appellant] volgens het HKS op die datum als verdachte is aangemerkt van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de classificatie nog altijd ter zake dienend is.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte van een bewaartermijn van 30 jaren is uitgegaan. Hiertoe voert hij aan dat de classificatie vuurwapengevaarlijk is gebaseerd op een misdrijf als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr), waarvoor een bewaartermijn van vijftien jaren geldt. Deze bewaartermijn was ten tijde van het verzoek verstreken. Volgens hem is de bewaartermijn niet opnieuw op 25 juni 2002 aangevangen, aangezien hij niet voor het op die datum gepleegde delict is vervolgd en veroordeeld.
3.1. De classificatie vuurwapengevaarlijk is in het HKS gekoppeld aan een antecedent van 7 februari 1995. Uit het HKS volgt dat dit antecedent het misdrijf betreft dat in artikel 312, tweede lid, onder 2, van het WvSr is opgenomen. [appellant] heeft deze registratie weliswaar weersproken door te stellen dat het antecedent van 7 februari 1995 het misdrijf van artikel 350 van het WvSr betreft, maar aan die stelling kan niet de door hem gewenste betekenis worden gehecht, nu hij deze niet met objectieve stukken heeft gestaafd. Derhalve is de rechtbank terecht van de registratie in het HKS uitgegaan. Uit de wettelijke omschrijving van het delict van artikel 312, tweede lid, onder 2, van het WvSr volgt dat een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren kan worden opgelegd voor het plegen van dit delict. Volgens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van het Privacyreglement geldt voor gegevens ter zake van misdrijven waarop een gevangenisstraf van tien jaren of meer is gesteld een bewaartermijn van 30 jaren. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de bewaartermijn van 30 jaren op 7 februari 1995 is aangevangen en ten tijde van het verzoek van [appellant] om verwijdering van de classificatie nog niet was verstreken. Reeds hierom faalt het betoog.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
434-805.