201302410/1/A3.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 februari 2013 in zaak nr. 12/1121 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de RDW het kentekenbewijs van het voertuig met kenteken […] vanaf die datum ongeldig verklaard.
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en de RDW, vertegenwoordigd door C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e en f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan een kentekenbewijs, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, ongeldig worden verklaard indien de eigenaar of houder van een voertuig onvrijwillig de beschikkingsmacht over dat voertuig heeft verloren, mits wordt voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde voorwaarden, dan wel in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt in ieder geval zodra het kentekenbewijs ongeldig is verklaard ingevolge artikel 58, tweede lid, onderdeel e.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Kentekenreglement is degene aan wie een tweedelig kentekenbewijs is afgegeven, ingeval hij het voertuig voorgoed buiten Nederland brengt, verplicht het deel I B, een bij ministeriële regeling aangewezen legitimatiebewijs, een ingevulde en ondertekende verklaring in drievoud van een bij ministeriële regeling vastgesteld model alsmede, voor zover bij ministeriële regeling bepaald, het deel II bij de RDW over te leggen.
Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder b, kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat het voertuig, waarvoor dat bewijs is afgegeven, voorgoed buiten Nederland is gebracht.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder h, vervalt de tenaamstelling in het register zodra de RDW het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard ingevolge artikel 37, derde lid.
2. Aan het besluit op bezwaar heeft de RDW ten grondslag gelegd dat zij het beleid voert dat een kentekenbewijs niet met terugwerkende kracht ongeldig wordt verklaard wegens het belang van zuiverheid van het kentekenregister. Volgens de RDW wordt de suggestie gewekt dat de registratie in het register op enig moment anders was dan de feitelijke situatie indien het kentekenbewijs met terugwerkende kracht ongeldig wordt verklaard. Bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het gevoerde beleid nopen zijn niet gebleken, aldus de RDW. Daarbij heeft zij erop gewezen dat de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie beleidsvrijheid hebben met betrekking tot het toezicht op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit het op naam hebben van een voertuig, waardoor financieel nadeel voor [appellant] niet aan de orde hoeft te zijn.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de RDW in hetgeen hij heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding heeft kunnen zien om van het gevoerde beleid af te wijken. Hiertoe voert hij aan dat het wettelijk systeem zich niet verzet tegen dergelijke wijzigingen en dat de RDW eerder in schrijnende gevallen wel met terugwerkende kracht het kentekenregister heeft gewijzigd. Volgens [appellant] betreft zijn situatie een schrijnend geval dat tot afwijking van het gevoerde beleid noopt. Sinds een vriend zijn auto zonder toestemming heeft laten slopen heeft hij psychische problemen als gevolg waarvan hij lange tijd zijn post ongeopend heeft gelaten. Hierdoor is niet eerder dan in februari 2012 om ongeldigverklaring van het kentekenbewijs verzocht. [appellant] wijst voorts op de nadelige financiële gevolgen die hij ondervindt als gevolg van de omstandigheid dat de RDW het kentekenbewijs niet met terugwerkende kracht ongeldig verklaart.
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 13 juni 2012 in zaak nr. 201106493/1/A3), kan niet worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan besluiten, inhoudende ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van een voertuig, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid van de tenaamstelling van voertuigen rechtvaardigen een dergelijk beleid. De RDW verleent slechts bij hoge uitzondering terugwerkende kracht aan een besluit inhoudende de ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van een voertuig. Ter zitting heeft de RDW verklaard dat zij dit beleid sinds 2004 voert en dat evenbedoelde hoge uitzondering om van dit beleid af te wijken situaties betreft waarin de relatie tussen het voertuig en de geregistreerde houder van dat voertuig ontbreekt, zoals het geval is bij identiteitsfraude. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2009 in zaak nr. 200808940/1/H3 waarnaar [appellant] heeft verwezen, volgt niet dat de RDW sinds haar beleidswijziging in 2004 in andere gevallen dan voornoemd van het beleid afwijkt.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de RDW in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om, in afwijking van het gevoerde beleid, terugwerkende kracht te verlenen aan de ongeldigverklaring van het kentekenbewijs, nu het in de risicosfeer van [appellant] ligt dat hij niet eerder een verzoek om ongeldigverklaring van het kentekenbewijs heeft gedaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
434-805.