ECLI:NL:RVS:2014:511

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201300816/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A. Hammerstein
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verlies van de Nederlandse nationaliteit door verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, die op 12 december 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de aanvraag van [appellant] voor een Nederlands paspoort, die door de minister van Buitenlandse Zaken op 28 maart 2011 niet in behandeling werd genomen. De minister stelde dat [appellant] de Nederlandse nationaliteit had verloren, omdat hij op 13 oktober 1987 vrijwillig de Amerikaanse nationaliteit had verkregen. Dit besluit werd door de minister op 21 februari 2012 gehandhaafd, ondanks het bezwaar van [appellant].

De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] de Amerikaanse nationaliteit had verkregen. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende documenten, waaronder een verklaring van het Amerikaanse consulaat-generaal en een kopie van het naturalisatiecertificaat van [appellant]. De rechtbank concludeerde dat het aan [appellant] was om aan te tonen dat hij de Amerikaanse nationaliteit niet bezat, wat hij niet had gedaan.

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn eerdere argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat deze gronden niet voldoende gemotiveerd waren en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht had bevestigd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.

Uitspraak

201300816/1/A3.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 12 december 2012 in zaak nr. 12/2933 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. Loonstein, en de minister, vertegenwoordigd door I.S. IJserinkhuijsen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Paspoortwet vervalt een reisdocument van rechtswege, indien de houder van het reisdocument, waarin staat vermeld dat deze de Nederlandse nationaliteit bezit, het Nederlanderschap heeft verloren.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
Ingevolge het vierde lid wordt, indien onzekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager blijft bestaan, daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van de door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, wordt een aanvraag, waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 9 niet in behandeling genomen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is het eerste lid, aanhef en onder a, niet van toepassing op de verkrijger die gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.
2. De minister heeft bij het besluit van 21 februari 2012 zijn besluit van 28 maart 2011, waarbij hij de aanvraag van [appellant] om een Nederlands paspoort niet in behandeling heeft genomen, gehandhaafd. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] de Nederlandse nationaliteit heeft verloren, nu hij, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de beschikbare documenten, op 13 oktober 1987 vrijwillig de Amerikaanse nationaliteit door naturalisatie heeft verkregen en hij op dat moment blijkens de overgelegde kopie van het naturalisatiecertificaat gescheiden was.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] de Amerikaanse nationaliteit op 13 oktober 1987 heeft verkregen. Zij heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit een verklaring van het Amerikaanse consulaat-generaal te São Paulo, Brazilië, van 17 januari 2012, een kopie van het naturalisatiecertificaat van [appellant], een kopie van de verklaring van het United States District Court, Northern District of California, van 26 januari 2012 en een kopie van het Amerikaanse paspoort blijkt, dat [appellant] de Amerikaanse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het gelet op voormelde documenten op de weg van [appellant] lag om aannemelijk te maken dat hij de Amerikaanse nationaliteit niet bezit, door bijvoorbeeld een verklaring van de US Citizenship and Immigration Service over te leggen waaruit dat blijkt. De rechtbank heeft in dat kader overwogen dat de door [appellant] overgelegde verklaring van het consulaat-generaal te São Paulo, Brazilië, van 10 februari 2009, daartoe niet kan dienen, nu dat consulaat-generaal bij brief van 17 januari 2012 te kennen heeft gegeven dat die brief niet van het consulaat-generaal afkomstig is.
4. [appellant] betoogt dat hij niet de Nederlandse nationaliteit heeft verloren, nu niet kan worden vastgesteld dat hij de Amerikaanse nationaliteit bezit. Indien blijkt dat hij wel de Amerikaanse nationaliteit bezit, heeft hij deze niet vrijwillig verkregen, zodat hij zijn Nederlandse nationaliteit niet van rechtswege heeft verloren, aldus [appellant].
4.1. Hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert, is een niet nader gemotiveerde herhaling van de in beroep aangevoerde gronden, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak gemotiveerd is ingegaan. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift noch ter zitting bij de Afdeling redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden door de rechtbank onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
280-730.