ECLI:NL:RVS:2014:519

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201301567/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Slochteren heeft vernietigd. Het college had op 24 november 2010 een dwangsom opgelegd voor het stopzetten van bouwwerkzaamheden aan een garage op een perceel in Slochteren. De appellanten, bewoners van het perceel, hebben bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het college, waaronder de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden en de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een bijgebouw. De rechtbank heeft de beroepen van de appellanten gegrond verklaard en het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de gezamenlijke oppervlakte van de garage en de tussenruimte meer bedraagt dan 60% van de op het bouwperceel gelegen woning. De Afdeling bevestigt dat de tussenruimte en de garage functioneel en bouwkundig als één geheel moeten worden beschouwd, en dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan.

De Afdeling concludeert dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen, hoewel op andere gronden, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De hoger beroepen van zowel de appellanten als het college worden ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 19 februari 2014.

Uitspraak

201301567/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Slochteren,
2. het college van burgemeester en wethouders van Slochteren,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 januari 2013 in zaken nrs. 11/1142 en 12/662 in het geding tussen:
[appellanten sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2010 heeft het college [belanghebbende] onder oplegging van een dwangsom gelast alle bouwwerkzaamheden voor de in aanbouw zijnde garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) onmiddellijk stop te zetten.
Bij besluit van 5 april 2011 heeft het college het verzoek van [appellanten sub 1] om handhavend op te treden tegen een in aanbouw zijnde garage op het perceel afgewezen.
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft het college besloten om het besluit van
24 november 2010 in te trekken.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college de door [appellanten sub 1] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 5 april 2011 en 27 juli 2011 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft het college omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] verleend voor het plaatsen van een bijgebouw bij de woning op het perceel in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het college het door [appellanten sub 1] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 8 februari 2012 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2013 heeft de rechtbank de door [appellanten sub 1] tegen het besluit van 20 september 2011 en het besluit van 30 mei 2012 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] alsmede het college hoger beroep ingesteld.
[appellanten sub 1] alsmede het college hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2014, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Jansen en B. de Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met de toegestane oppervlakte voor bijgebouwen als bedoeld in het bestemmingsplan. Het college voert daartoe aan dat de tussenruimte tussen de garage/schuur en de woning op het perceel niet meegenomen dient te worden bij de berekening van die oppervlakte, omdat de tussenruimte en de garage/schuur niet als één bouwwerk kunnen worden aangemerkt.
1.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kolham Kern" rusten op het perceel de bestemmingen "Bebouwingsklasse E1V-A" en "erf".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van bijgebouwen behorend bij woningen op gronden, waar dit krachtens het eerste lid van de voorschriften voor de betreffende bestemmingen is toegestaan, de volgende bepalingen:
a. door het bouwen van bijgebouwen mag de totale bebouwde oppervlakte per bouwperceel niet meer bedragen dan ingevolge de voorschriften voor de betreffende bestemmingen is bepaald, met dien verstande dat:
(…)
3. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 60% mag bedragen van de op hetzelfde bouwperceel gelegen woning;
(…)
d. de afstand van de bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1,00 m bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelsgrens, met dien verstande, dat de afstand van de bijgebouwen tot de gebouwen op het naastgelegen bouwperceel tenminste 2,00 m dient te bedragen, tenzij ze aaneengebouwd worden.
Ingevolge artikel 2, zesde lid, wordt bij de toepassing van deze voorschriften de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens gemeten tussen de zijdelingse grenzen van het bouwperceel en vanaf enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
1.2. Niet in geschil is dat de gezamenlijke oppervlakte van de garage en tussenruimte meer bedraagt dan 60% van de op het bouwperceel gelegen woning.
1.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de tussenruimte en de garage ten opzichte van elkaar niet een dermate eigen karakter hebben, dat zij niet functioneel en bouwkundig als één bijbehorend bouwwerk bij de woning op het perceel moeten worden geacht. Blijkens de foto’s in het rechtbankdossier en de ter zitting in hoger beroep getoonde foto’s worden zowel de garage als de tussenruimte, die door een tussenmuur met open verbinding van elkaar zijn gescheiden, gebruikt voor opslag, waardoor in zoverre beide ruimten functioneel met elkaar zijn verbonden. De garage en tussenruimte zijn constructief met elkaar verbonden doordat de metselwerkmuren gekeerd naar de straatzijde en aan de achterzijde de muur aan de voorkant onderscheidenlijk de achterkant vormt van zowel de garage als de tussenruimte. Anders dan het college stelt, zijn beide ruimten niet onafhankelijk van elkaar in bouwkundige zin in stand te laten. Het verwijderen van de tussenmuur en andere muren van de tussenruimte leidt ertoe dat de garage aan de kant gekeerd naar de woning op het perceel open is, omdat dan een zijmuur ontbreekt. De garage en tussenruimte vormen voorts naar uiterlijke verschijningsvorm één geheel. De kap van de garage loopt door over de tussenruimte, de tussenruimte heeft slechts deels een eigen dak en de muren van de garage lopen door in de muren van de tussenruimte, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Het bouwplan is derhalve in strijd met artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3, van de planvoorschriften, nu de gezamenlijke oppervlakte van de garage en tussenruimte meer bedraagt dan 60% van de op het bouwperceel gelegen woning.
Het betoog faalt.
2. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank weliswaar terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan maar ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over hun beroepsgrond dat het bouwplan voorts in strijd is met de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan, omdat de afstand van de voorziene garage tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 1 m bedraagt. Voorts betogen [appellanten sub 1] dat het bouwplan in strijd is met de bebouwingsvoorschriften omdat de afstand tot de gebouwen op hun naastgelegen bouwperceel minder dan 2,00 m bedraagt.
2.1. Uit de maatvoering van de bouwtekening van 14 december 2011, behorend bij het besluit van 8 februari 2012, is af te leiden dat de kortste afstand van de zijgevel van de in het bouwplan voorziene garage tot de zijdelingse perceelsgrens 0,98 m bedraagt en tot de zijgevel van de bebouwing van [appellanten sub 1] 2,015 m. Voorts is op deze bouwtekening een dakoverstek weergegeven die uit de zijgevel van die garage steekt. Ter zitting van de Afdeling heeft het college verklaard dat de dakoverstek, zoals deze is vergund in het besluit van 8 februari 2012, 0,15 m uitsteekt buiten de zijgevel.
2.2. Voor de beoordeling of het bouwplan in strijd is met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften is niet de garage zoals deze is gebouwd van belang, maar zoals deze is vergund bij het besluit van 8 februari 2012. Gelet op het bepaalde in artikel 2, zesde lid, van de planvoorschriften dient niet vanuit de zijgevel van de garage, maar vanuit de dakoverstek de kortste afstand tot de zijdelingse perceelsgrens te worden gemeten. Deze afstand bedraagt 0,83 m. Het bouwplan is in zoverre in strijd met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, hetgeen de rechtbank niet heeft onderkend. Dat, zoals het college ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, de dakoverstek feitelijk niet is gerealiseerd, doet aan de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan niet af.
2.3. Ten aanzien van de onderlinge afstand tussen de met het bouwplan voorziene garage en het naburige gebouw van [appellanten sub 1] wordt overwogen dat deze ten hoogste 1,87 m draagt, nu vanuit de dakoverstek dient te worden gemeten, zoals deze is vergund in het besluit van 8 februari 2012. Weliswaar is in het bestemmingsplan ter bepaling van de onderlinge afstand tussen gebouwen geen meetvoorschrift opgenomen, maar niet valt in te zien dat bij het bepalen van de onderlinge afstand tussen de gebouwen, de vergunde dakoverstek buiten beschouwing moet worden gelaten, nu deze dakoverstek deel uitmaakt van het gebouw en een meetvoorschrift dat van gevel tot gevel moet worden gemeten ontbreekt. De rechtbank heeft niet onderkend dat ook in zoverre het bouwplan in strijd is met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat [appellanten sub 1] terecht hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften. Daarin bestaat echter geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
3. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over hun beroepsgrond dat voorts het college de omgevingsvergunning niet kon verlenen, omdat het bouwplan in strijd is met de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2003. Ter zitting hebben [appellanten sub 1] toegelicht dat volgens hen de gebruiksoppervlakte, anders dan het college stelt, meer dan 50 m2 bedraagt, waardoor niet op voorhand kon worden uitgesloten dat brandcompartimentering is vereist.
3.1. Niet is gebleken dat de gebruiksoppervlakte van het in het bouwplan voorziene bijgebouw meer dan 50 m2 bedraagt. Hetgeen [appellanten sub 1] aanvoeren, leidt er niet toe dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit.
Het betoog faalt.
4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
270-761.