ECLI:NL:RVS:2014:552

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201303912/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving tegen dansschool in Kerkrade

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade werd verweten handhavend op te treden tegen de dansschool Dance & Sports Move. De rechtbank had eerder het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De appellanten stelden dat de dansschool niet voldeed aan de bestemming 'Bijzondere doeleinden' en dat de horeca-activiteiten in strijd waren met het bestemmingsplan. De Raad van State oordeelde dat de dansschool, ondanks dat deze verschilt van een reguliere onderwijsinstelling, wel degelijk onder de bestemming valt, omdat er geen beperkingen zijn verbonden aan het begrip onderwijsdoeleinden. De rechtbank had terecht overwogen dat de horeca-activiteiten ondergeschikt zijn aan de onderwijsfunctie en daarom niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Daarnaast werd het betoog van appellanten over geluidshinder en parkeergelegenheid verworpen, omdat het college zich had gebaseerd op rapporten die aantoonden dat de dansschool voldeed aan de geluidsnormen en er geen bestuursrechtelijke regels waren over het aantal parkeerplaatsen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201303912/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Kerkrade,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 maart 2013 in zaak nr. 11/1805 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade.
Procesverloop
Bij besluiten van 13 april 2011 en 8 juli 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de dansschool Dance & Sports Move (hierna: de dansschool), gelegen aan de Krichelstraat 8, te Kerkrade (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 september 2011 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2013, waar het college, vertegenwoordigd door ing. M.T.F. Stevens, P.F.M. van de Wall en R.P.J. Doveren, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het bestemmingsplan "Krichelberg 1A" geldt ter plaatse van de dansschool de bestemming "Bijzondere doeleinden".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als bijzondere doeleinden aangegeven gronden bestemd voor onderwijsdoeleinden.
Ingevolge artikel 12, onder a, mogen de in de plan begrepen gronden en opstallen uitsluitend in overeenstemming met de daaraan bij het plan gegeven bestemming worden gebruikt.
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte de dansschool in overeenstemming met de op het perceel rustende bestemming "Bijzondere doeleinden" heeft geacht. Daartoe voeren zij aan dat een dansschool geen reguliere onderwijsinstelling betreft. Daarbij wijzen zij erop dat, anders dan bij een reguliere onderwijsinstelling, voornamelijk lessen in de avonduren worden gegeven. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de horeca-activiteiten in de dansschool in strijd zijn met het bestemmingsplan.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college, ondanks dat een dansschool verschilt van een reguliere onderwijsinstelling, de dansschool in overeenstemming met de op het perceel rustende bestemming "Bijzondere doeleinden" heeft geacht, nu aan de in artikel 5 van de planvoorschriften vermelde begrip onderwijsdoeleinden geen beperkingen zijn verbonden. In de dansschool worden cursussen en lessen gegeven in verschillende dansvormen. Dat voornamelijk in de avonduren dansles wordt gegeven, maakt niet dat de dansschool in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Bijzondere doeleinden", nu het geven van onderwijs niet alleen overdag maar ook in de avonduren kan plaatsvinden.
Voor het antwoord op de vraag of de horeca-activiteiten van de dansschool een ondergeschikte nevenactiviteit is, is van belang of het gaat om een activiteit die planologisch niet of nauwelijks van belang is en samenhangt met de krachtens de geldende bestemming ontplooide hoofdactiviteiten. Ter zitting is onbestreden komen vast te staan dat de cursisten kort na afloop van de laatste dansles naar huis gaan en de dansschool dan wordt gesloten, dat in de dansschool geen vaste biertap aanwezig is en dat de dansschool niet wordt gebruikt als café. De horeca-activiteiten van de dansschool betreffen aldus een activiteit die planologisch niet of nauwelijks van belang is. Voorts hangen de horeca-activiteiten samen met de krachtens de op het perceel geldende bestemming ontplooide hoofdactiviteiten. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de horecafunctie ondergeschikt is aan de onderwijsfunctie en daarom niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door het college verrichte onderzoek betreffende de geluidhinder vanwege de dansschool ondeugdelijk is.
3.1. Het college heeft aan het besluit het rapport van Adviesburo Jos Reubsaet van 25 februari 2010 en het rapport van Tritium Advies van 1 oktober 2010 ten grondslag gelegd. In deze rapporten staat dat de dansschool voldoet aan de in dit geval geldende geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
[appellanten] hebben niet gemotiveerd betwist dat deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Zij hebben evenmin een akoestisch tegenrapport overgelegd. Uit de namens het college verrichte controles naar aanleiding van klachten van omwonenden blijkt evenmin dat de geldende geluidsnormen zijn overschreden. Het college heeft zich bij zijn oordeel kunnen baseren op de rapporten van 25 februari 2010 en 1 oktober 2010 en op de namens hem verrichte controles en hieruit kunnen concluderen dat er geen overtreding is. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college terecht niet handhavend heeft opgetreden tegen het door de activiteiten van de dansschool teweeggebrachte geluid.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat voldoende parkeergelegenheid bij de dansschool aanwezig is, wordt overwogen dat niet is gebleken van enige bestuursrechtelijke regel over het aantal parkeerplaatsen ter zake waarvan het college bevoegd is om handhavend op te treden.
5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte het gebruik van de dansschool in overeenstemming met de exploitatievergunning heeft geacht. Volgens hen wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat altijd één leidinggevende aanwezig dient te zijn tijdens de openingstijden van de dansschool. Zij voeren verder aan dat de dansschool in de weekenden ook buiten de openings- en sluitingstijden open is. Ook wordt niet voldaan aan de voorschriften van de exploitatievergunning aangezien de leidinggevenden van de dansschool niet ervoor zorgen dat geen geluidsoverlast van de dansschool ontstaat, aldus [appellanten].
5.1. Op 1 september 2009 is vergunning verleend voor het exploiteren van een horeca-inrichting op het perceel. Daaraan zijn, onder meer, de voorschriften verbonden dat een van de leidinggevenden gedurende de openingstijden van de inrichting aanwezig dient te zijn op het perceel, de exploitant respectievelijk leidinggevenden ervoor dienen te zorgen dat de toepasselijke openingstijden respectievelijk sluitingstijden worden nageleefd en de exploitant of leidinggevenden ervoor dienen te zorgen dat géén (geluids)overlast door en/of vanuit de inrichting ontstaat.
Ingevolge de algemene plaatselijke verordening van de gemeente Kerkrade (hierna: de APV) is het verboden een horeca-inrichting geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven op andere uren dan tussen 06:00 uur en 02:00 uur op maandag tot en met donderdag en tussen 06:00 uur en 03:00 uur op vrijdag tot en met zondag en op feestdagen.
5.2. Naar aanleiding van door omwonenden ingediende klachten voor de horeca-activiteiten in de dansschool zijn namens het college controles uitgevoerd. Deze controles hebben plaatsgevonden op verschillende tijdstippen gedurende zowel doordeweekse dagen als in de weekeinden. Daarbij is niet gebleken dat niet wordt voldaan aan de in de exploitatievergunning genoemde voorwaarde dat altijd één leidinggevende aanwezig dient te zijn tijdens de openingstijden van de horeca-inrichting. [appellanten] hebben hun stelling dat die voorwaarde niet wordt nageleefd niet met bewijsmateriaal gestaafd. Voorts is uit de controles niet gebleken dat, zoals [appellanten] stellen, de horeca-inrichting buiten de in de APV genoemde openings- en sluitingstijden open is geweest. Voor zover [appellanten] hebben betoogd dat door de exploitant of leidinggevenden van de horeca-inrichting geluidsoverlast wordt veroorzaakt en zij geluidsoverlast ondervinden van bezoekers die de horeca-inrichting verlaten, toeterende auto's en muziek in de avonduren, wordt overwogen dat uit de controleverslagen dergelijke geluidsoverlast niet naar voren komt. Van een overtreding van het voorschrift van de exploitatievergunning is derhalve niet gebleken. Ter zitting is voorts door het college naar voren gebracht dat door de dansschool maatregelen worden getroffen door het hanteren van huisregels om hinder tussen de wisseling van de danslessen zoveel mogelijk te beperken. Van strijdigheid met de voorschriften van de exploitatievergunning is derhalve geen sprake. Het college heeft terecht geen reden heeft gezien handhavend op te treden. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
270-789.