201310592/2/R3.
Datum uitspraak: 11 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B], beiden wonend te Ulvenhout, gemeente Breda (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2013, kenmerk 40827, heeft de raad het bestemmingsplan "Ulvenhout, Hertespoor 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid M29 Projectontwikkeling B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Ruis, J.D. Geschiere, V. Kuiphuis en W. Schuitema, allen werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], zijn verschenen. Tevens is ter zitting M29 Projectontwikkeling B.V, vertegenwoordigd door J.A.C. van Hofwegen, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] verzoekt schorsing van het plan, dat voorziet in 28 grondgebonden woningen, om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Hij voert onder meer aan dat ten onrechte geen passende beoordeling is gemaakt, als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998). Uit de voortoets volgt volgens hem niet dat is uitgesloten dat het plan significante negatieve gevolgen op het naastgelegen Natura 2000-gebied zal hebben. Dit volgt ook uit de door hem overgelegde second opinion van het bureau Meervelt en het tegenrapport van het adviesbureau Econsultancy. Voorts wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012 in zaak nr. 201207675/1/R3 waarin het plan "Ulvenhout, Hertespoor", dat in dezelfde ontwikkeling voorzag, is vernietigd wegens strijd met artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat naar aanleiding van de voornoemde uitspraak van de Afdeling ten behoeve van het plan een nieuwe, aangescherpte voortoets is gemaakt door het bureau Waardenburg. Hieruit volgt dat significante negatieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied zijn uitgesloten, zodat geen passende beoordeling meer nodig is.
4. Het plan voorziet in 28 grondgebonden woningen en een weg. Aan de noordoostzijde van het plangebied grenst het Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse bos. Ter zitting heeft M29 Projectontwikkeling B.V. te kennen gegeven dat de gronden nagenoeg bouwrijp zijn en dat zij zo snel mogelijk wenst te beginnen met de bouw.
5. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijke voorschrift waarop het berust zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.
6. In de voornoemde uitspraak van 27 december 2012 heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
"Uit de Voortoets Hertespoor volgt, anders dan de raad betoogt, evenmin dat kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied. Daarbij is van belang dat uit de Voortoets volgt dat er negatieve hydrologische effecten in de rand van het gebied zijn te verwachten. Dit klemt te meer nu de instandhoudingsdoelstelling voor het beekbegeleidende bos juist ziet op uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype. Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten moet ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 een passende beoordeling aanwezig zijn, voordat beslist kan worden over de vaststelling van het plan. Pas bij die passende beoordeling kunnen mogelijke mitigerende maatregelen in aanmerking worden genomen in verband met de gevolgen voor de waterhuishouding van het gebied. De raad heeft dit niet onderkend bij de vaststelling van het plan. Nu niet is uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een passende beoordeling niet was vereist en dat kon worden volstaan met een zogenoemde voortoets na het bestreden besluit."
7. Ten behoeve van het plan heeft het bureau Waardenburg de "Voortoets ontwikkeling Hertespoor, Ulvenhout (Breda)" van 18 januari 2013 (hierna: de voortoets) opgesteld. Over de hydrologische effecten staat hierin dat een relatief beperkte toename van verharding optreedt als gevolg van het project Hertespoor en dat het effect niet verder reikt dan 100 m. Volgens de voortoets liggen de beschermde vochtige habitattypes en potenties voor uitbreiding van deze habitattypes op een grotere afstand dan die 100 m, waardoor negatieve gevolgen daarvoor zijn uitgesloten. Over stikstof staat in de voortoets dat de bijdrage van het project Hertespoor aan de overschrijding van de kritische depositie minder is dan 0,05%, hetgeen geen betekenisvol effect is. Naar aanleiding de beroepsprocedure heeft de raad een nadere notitie van het bureau Waardenburg overgelegd.
8. In de door [verzoeker] bij zijn zienswijze overgelegde second opinion van Meervelt en het bij zijn beroepschrift gevoegde rapport van Econsultancy staat dat de voortoets onvoldoende zekerheid biedt en een passende beoordeling nodig is. Voorts worden vragen gesteld bij een aantal uitgangspunten van de voortoets, zoals het bereik van de hydrologische effecten van maximaal 100 m en de significantie van de toename van de stikstofdepostie als gevolg van het plan. Mede gelet hierop acht de voorzitter op voorhand niet buiten twijfel dat de raad zich onder verwijzing naar de voortoets, anders dan de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak heeft geoordeeld, terecht op het standpunt heeft gesteld dat significante negatieve gevolgen op het Natura 2000-gebied als gevolg van het plan zijn uitgesloten, in aanmerking genomen de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Daarbij betrekt de voorzitter ook dat pas in het kader van een passende beoordeling mitigerende maatregelen kunnen worden betrokken en op voorhand onduidelijk is of de onder meer in de nadere notitie van Waardenburg genoemde infiltratiesloot als een dergelijke maatregel dient te worden aangemerkt. De voorlopige voorzieningsprocedure leent zich niet voor beantwoording van deze vragen, zodat op voorhand twijfel bestaat over de vraag of is voldaan aan het bepaalde in artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998.
9. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen.
10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Breda van 30 september 2013, kenmerk 40827;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Breda tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoekster B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat de raad van de gemeente Breda aan [verzoeker A] en [verzoekster B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. ten Wolde, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Ten Wolde
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014
715.