ECLI:NL:RVS:2014:587

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201308638/3/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor woningbouw te IJsselstein

Op 10 februari 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het verzoeker, wonend te IJsselstein, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 augustus 2013 het beroep van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond had verklaard. De omgevingsvergunning was op 17 april 2013 verleend aan [belanghebbende] voor het bouwen van een vrijstaande woning op een perceel in IJsselstijn.

Tijdens de zitting op 6 februari 2014 zijn zowel verzoeker als het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein, vertegenwoordigd door mr. M. De Jong, verschenen. Ook [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde] en H. Beenen, was ter zitting aanwezig. Verzoeker betoogde dat de voorzieningenrechter niet had onderkend dat de adviezen van de Commissie Welstand en Monumenten Midden Nederland gebreken vertoonden, waardoor het college deze adviezen niet aan de omgevingsvergunning had mogen ten grondslag leggen.

De voorzitter oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, met de overweging dat de houder van de vergunning op eigen risico gebruik maakt van de vergunning zolang deze niet in rechte onaantastbaar is. De voorzitter besloot tot afwijzing van het verzoek en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201308638/3/A1.
Datum uitspraak: 10 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:
[verzoeker], wonend te IJsselstein,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2013 in zaken nrs. 13/2848, 13/2849, 13/2828 en 13/2739 in het geding tussen onder meer:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2013 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel [locatie] te IJsselstijn.
Bij uitspraak van 2 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2014, waar [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. De Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde] en H. Beenen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot de schorsing van het besluit van 17 april 2013.
3. [verzoeker] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de adviezen van de Commissie Welstand en Monumenten Midden Nederland van 5 oktober 2012 en 20 december 2012 naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan het besluit van 17 april 2013 ten grondslag heeft mogen leggen.
3.1. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, is naar voorlopig oordeel geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend.
Niettemin blijft gelden dat de houder van een verleende vergunning op eigen risico van de vergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2014
543.