ECLI:NL:RVS:2014:692

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201308456/1/R4 en 201308456/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kolham-Froombosch en voorlopige voorziening

Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Slochteren het bestemmingsplan "Kolham-Froombosch" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten, wonend te Froombosch, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 27 januari 2014 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat het gebied waarin hun woningen zijn gelegen ten onrechte binnen de begrenzing van het plan valt en dat het plan in strijd is met de structuurvisie en het Woonplan 2010-2020. De voorzitter heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen, maar dat deze vrijheid niet zo ver strekt dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzitter concludeert dat de appellanten ontvankelijk zijn in hun beroep, maar dat hun bezwaren ongegrond zijn. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen en het beroep wordt, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201308456/1/R4 en 201308456/2/R4.
Datum uitspraak: 20 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Froombosch, gemeente Slochteren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Slochteren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kolham-Froombosch" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
[appellant] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant] en anderen hebben nadere stuken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door J.J. Jullens en M.R.J. Smit, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Het plan
2. Het plan biedt een juridisch-planologische regeling voor de kernen Kolham en Froombosch. Het plan is conserverend van aard. Het plan voorziet echter ook in een nieuwe bouwmogelijkheid voor een woning op het perceel [locatie] te Froombosch, waartoe aan dat perceel de bestemming "Wonen - 1A" met een bouwvlak is toegekend.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzitter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
4. De raad stelt dat uitsluitend [appellant] en [partij] belanghebbende zijn. [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C], [belanghebbende D], [belanghebbende E], [belanghebbende F] en [belanghebbende G] zijn volgens de raad geen belanghebbende.
4.1. Het beroep is gericht tegen de begrenzing van het plan ter hoogte van de Slochterdijk, alsmede tegen het plandeel dat voorziet in een nieuwe woning op het perceel [locatie].
4.2. [appellant], [partij], [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C], [belanghebbende D], [belanghebbende E], [belanghebbende F] en [belanghebbende G] wonen allen aan de Slochterdijk, binnen het plangebied. Hun belangen zijn rechtstreeks betrokken bij de vaststelling van de begrenzing van het plan, nu daarmee het voor hun woonpercelen toepasselijke planologisch regime is bepaald. Zij zijn in zoverre allen belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb, en hebben aldus een ontvankelijk beroep.
4.3. De woningen van appellanten liggen in elkaars verlengde in het bebouwingslint aan de Slochterdijk. [appellant] en [partij] wonen onderscheidenlijk op nummer [..] en [..], aan weerszijden van de voorziene woning. Hun belangen zijn rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken voor zover dat het plandeel betreft dat voorziet in die woning, zodat zij daarbij belanghebbende zijn als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
De woning van [belanghebbende A] op nummer 68 ligt op een afstand van meer dan 140 m van de voorziene woning en wordt daarvan gescheiden door een bosperceel en de woning op nummer 66. De woning van [belanghebbende B] op nummer 62 ligt op een afstand van meer dan 50 m van de voorziene woning en wordt daarvan gescheiden door bosschages en de woning op nummer [..]. [belanghebbende C], [belanghebbende D], [belanghebbende E], [belanghebbende F] en [belanghebbende G] wonen op onderscheidenlijk nummer [..] op een telkens grotere afstand van de voorziene woning. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die op het bestreden plandeel mogelijk wordt gemaakt zijn deze afstanden naar het oordeel van de voorzitter in dit geval te groot om in zoverre een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstanden een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C], [belanghebbende D], [belanghebbende E], [belanghebbende F] en [belanghebbende G] geen belanghebbende zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel dat voorziet in de nieuwe woning, en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, in zoverre geen beroep kunnen instellen. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk voor zover het hen betreft en betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen - 1A" met bouwvlak voor het perceel [locatie].
Begrenzing van het plan
5. [appellant] en anderen betogen dat het gebied waarin hun woningen zijn gelegen - het gedeelte van de Slochterdijk vanaf de woning op nummer 52 tot en met de woning op nummer [..] - ten onrechte binnen de begrenzing van het plan valt. Volgens hen liggen aan de begrenzing van het plan onjuiste uitgangspunten ten grondslag, onder meer wat betreft de kwalificatie van het desbetreffende gedeelte van de Slochterdijk als bebouwde kom. Volgens [appellant] en anderen behoort hun woongebied niet tot de bebouwde kom, maar tot het buitengebied. Zij voeren aan dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 25 mei 2004 waarbij de bebouwde kom van Slochteren is vastgesteld onverbindend is, onder meer omdat het onbevoegd zou zijn genomen en ten onrechte zonder dat een inspraakmogelijk is geboden tot stand is gekomen. Volgens [appellant] en anderen kon het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 20 april 2010 waarbij de grenzen van het buitengebied zijn vastgesteld evenmin dienen ter motivering van begrenzing van het plan, omdat het voor zover het de Slochterdijk betreft - die ingevolge dit besluit niet tot het buitengebied behoort - is gebaseerd op het onverbindende besluit van het college van burgemeester en wethouders van 25 mei 2004. Aan de zogenoemde "Structuurvisie Slochteren Kern 2009" (hierna: de structuurvisie) - waarin de Slochterdijk als geheel als dwarslint van de Hoofdweg in Froombosch wordt beschouwd - kan volgens [appellant] en anderen onder meer om dezelfde reden evenmin betekenis toekomen. [appellant] en anderen betogen ten slotte dat de raad heeft miskend dat de feitelijke situatie van het gedeelte van de Slochterdijk waar hun woningen zijn gelegen maakt dat moet worden gesproken van buitengebied en niet van stedelijk gebied of bebouwde kom. Daarbij voeren zij aan dat sprake is van ruime percelen, open ruimten en een open landbouwcultuur met een verscheidenheid aan gewassen. Verder voeren zij onder verwijzing naar door hen overgelegde foto’s onder meer aan dat het desbetreffende gedeelte van de Slochterdijk vanaf de Hoofdweg in het dorp gezien is gelegen achter een gebied met woningen dat door de raad wel tot het buitengebied wordt gerekend en niet als uitloper van de kern van Froombosch wordt aangemerkt.
5.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.2. In de plantoelichting is vermeld dat de begrenzing van het plan globaal wordt gevormd door de contouren van de kernen Kolham en Froombosch. Blijkens de plantoelichting en de uiteenzetting van de raad in het verweerschrift en ter zitting is bij het bepalen van de contouren van de kernen ten behoeve van de begrenzing van het plan, evenals bij andere bestemmingsplannen voor kernen in Slochteren, uitgegaan van samenhangende bebouwingstructuren. Daarbij geldt, zo heeft de raad toegelicht, dat uitlopers van linten met het hoofdlint binnen de begrenzing vallen. Deze aan de begrenzing van het plan ten grondslag liggende uitgangspunten acht de voorzitter niet onredelijk.
5.3. De raad heeft verder uiteengezet dat hij de Slochterdijk vanaf de Hoofdweg tot aan de laatste bebouwing, inclusief het gedeelte waar de woningen van [appellant] en anderen zijn gelegen, als één samenhangend geheel beschouwd. Volgens de raad liggen de woonpercelen langs de Slochterdijk, ook die van [appellant] en anderen, in een vrijwel aaneengesloten en samenhangende lintstructuur. De tussenruimten in de bebouwingsreeks kunnen daaraan niet afdoen. Ook het gedeelte van de Slochterdijk waar de woningen van [appellant] en anderen zijn gelegen maakt daarmee volgens de raad deel uit van het bestaand bebouwd gebied van Froombosch. Het gevarieerde bebouwingsbeeld van dat gedeelte van de Slochterdijk is volgens de raad geen reden om het niet in het plan op te nemen, omdat een dergelijke variatie in het bebouwingsbeeld zich ook voordoet langs het hoofdlint. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad het gedeelte van de Slochterdijk waar hun woningen zijn gelegen onjuist heeft gekarakteriseerd en in het licht van zijn uitgangspunten niet in redelijkheid tot de bebouwingsstructuur van de kern Froombosch heeft kunnen rekenen.
5.4. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft in het licht van het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van [appellant] en anderen ter zake van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 25 mei 2004, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 20 april 2010 en de structuurvisie kunnen aan die conclusie niet afdoen omdat de raad de begrenzing van het plan daarop niet heeft gebaseerd. Daarbij komt dat het besluit van het college van gedeputeerde staten en de structuurvisie uitsluitend hun weerslag vinden in het toekennen van bestemmingen aan gronden in het plangebied en in de aldus op die gronden toegelaten functies, en niet van belang zijn voor het bepalen van de begrenzing van het plan.
5.5. Het betoog faalt.
Woningbouwmogelijkheid
6. [appellant] en [partij] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een bouwmogelijkheid voor een woning op het perceel [locatie]. Zij voeren aan dat het plan in zoverre in strijd is met de structuurvisie en het door de raad bij besluit van 27 januari 2011 vastgestelde "Woonplan 2010-2020" (hierna: het woonplan), waaruit volgens hen blijkt dat op het perceel geen woning is toegestaan.
6.1. In de structuurvisie is vermeld dat daarin - als voorzetting van de zogenoemde "Ruimtelijke visie Slochteren Kern" uit 2006 - een beeld wordt geschetst van de wijze waarop de toekomstige ontwikkelingen in Slochteren kunnen worden vormgegeven. Daartoe is op grond van een ruimtelijke analyse een zogenoemde carré aangeduid die wordt begrensd door de wegen De Groene Dijk, Slochterdiep, Slochterveldweg, Slochterdijk en Ruitenweg. In de structuurvisie is als uitgangspunt geformuleerd dat de carré de uiterste begrenzing voor uitbreidingen van Slochteren vormt. Daarnaast is een aantal specifiek voorziene ruimtelijke ontwikkelingen en verkavelingen binnen de carré aangeduid. Ten behoeve van de uitwerking van de structuurvisie is daarin vermeld dat deze een globaal karakter heeft en het basisconcept en de ontwikkelingsrichting voor toekomstige initiatieven weergeeft. Daarbij is verder vermeld dat de aangegeven verkaveling een indicatie is en een principe aangeeft.
Het woonplan biedt een toetsingskader voor de woningbouwontwikkelingen in de gemeente Slochteren tot 2020. Uit het woonplan komt naar voren dat het is gebaseerd op onder meer de gemeentelijke structuurvisies, waaronder ook de "Structuurvisie Slochteren Kern 2009". Voorts is in het woonplan vermeld dat voor de drie hoofdkernen de structuurvisies het ruimtelijk afwegingskader voor woningbouwverzoeken weergeven en dat eventuele kleinschalige incidentele woningbouwverzoeken binnen die kernen aan de structuurvisies moeten worden getoetst. Uit het woonplan komt evenwel ook naar voren dat er ruimte is voor het bij wijze van maatwerk honoreren van kleinschalige incidentele woningbouwinitiatieven die niet zijn voorzien in de structuurvisies, zodat tegemoet kan worden gekomen aan de wensen vanuit de verschillende kernen met betrekking tot kleinschalige incidentele woningbouw.
6.2. Vaststaat dat de Slochterdijk, inclusief het gedeelte waar de woningen van [appellant] en [partij] zijn gelegen, behoort tot de in de structuurvisie aangeduide carré waarvoor geldt dat deze de uiterste begrenzing voor uitbreidingen vormt. Wat betreft de stelling van [appellant] en [partij] dat de Slochterdijk in de structuurvisie ten opzichte van de ruimtelijke visie uit 2006 ten onrechte aan de carré is toegevoegd, overweegt de voorzitter dat hij op basis van de overgelegde stukken niet anders kan concluderen dan dat de Slochterdijk onder de ruimtelijke visie uit 2006 reeds tot de carré behoorde. Het beroep berust in zoverre op een misvatting. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan niet van de structuurvisie heeft mogen uitgaan.
Voor de Slochterdijk zijn in de structuurvisie geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. De raad heeft uiteengezet dat hij het op het perceel [locatie] betrekking hebbende woningbouwverzoek van Kijlstra - dat als kleinschalig en incidenteel moet worden gekwalificeerd - bij de vaststelling van het plan desondanks heeft willen honoreren, vooral om de reeds eerder in gang gezette medewerking aan diens bouwplan doorgang te kunnen laten vinden.
Hetgeen [appellant] en [partij] hebben aangevoerd geeft in het licht van de uitgangspunten en het karakter van de structuurvisie en gelet op de mogelijkheden die het woonplan biedt, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een bouwmogelijkheid voor een woning op het perceel [locatie].
6.3. Het betoog faalt.
Conclusies
7. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
8. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C], [belanghebbende D], [belanghebbende E], [belanghebbende F] en [belanghebbende G] betreft en betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen - 1A" met bouwvlak voor het perceel [locatie];
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2014
431.