ECLI:NL:RVS:2014:712

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201300580/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • E. Helder
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor toegangspoorten in beschermd dorpsgezicht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum om een omgevingsvergunning te verlenen aan Het Groene Fortuin B.V. voor het plaatsen van drie toegangspoorten bij de woning op het perceel Langeweg 19 te Blaricum. Het college had op 31 augustus 2011 besloten om de vergunning te weigeren, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. Het Groene Fortuin B.V. had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 23 april 2012. De rechtbank Amsterdam oordeelde op 4 december 2012 dat het beroep van Het Groene Fortuin B.V. gegrond was en vernietigde het besluit van het college, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

Tegen deze uitspraak hebben zowel Het Groene Fortuin B.V. als het college hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft de zaak op 20 januari 2014 behandeld. Het college betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onvoldoende had gemotiveerd waarom het de vergunning had geweigerd. Het college voerde aan dat het advies van RBOI voldoende onderbouwing bood voor de weigering, en dat de rechtbank niet had onderkend dat het college niet verplicht was om van de binnenplanse bevoegdheid gebruik te maken.

De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid tot zijn besluit om de afwijking van het bestemmingsplan niet toe te staan had kunnen komen. De rechtbank had niet onderkend dat het college de belangen van het beschermd dorpsgezicht zwaarder kon laten wegen dan de belangen van Het Groene Fortuin B.V. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van het college gegrond en het hoger beroep van Het Groene Fortuin B.V. ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van Het Groene Fortuin B.V. werd alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak

201300580/1/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Blaricum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Monumentenvennootschap Het Groene Fortuin B.V., gevestigd te Blaricum,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2012 in zaak nr. 12/2732 in het geding tussen:
Het Groene Fortuin B.V.
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft het college geweigerd aan Het Groene Fortuin B.V. omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van drie toegangspoorten bij de woning op het perceel Langeweg 19 te Blaricum (hierna: het perceel) in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 23 april 2012 heeft het college het door Het Groene Fortuin B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2012 heeft de rechtbank het door Het Groene Fortuin B.V. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 april 2012 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Het Groene Fortuin B.V. alsmede het college hoger beroep ingesteld.
Het Groene Fortuin B.V. alsmede het college hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2014, waar Het Groene Fortuin B.V., vertegenwoordigd door T. Strikwerda, bijgestaan door mr. A.H.J. Emmen, advocaat te Soest, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Gompel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het weigert met toepassing van de in het bestemmingsplan "Kom eerste Herziening" opgenomen planvoorschriften inzake afwijking daarvan omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwplan. Het voert daartoe aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het advies "Toegangspoorten Langeweg 19" van RBOI van 11 april 2012 (hierna: advies RBOI) voldoende ruimtelijke onderbouwing bevat voor de weigering om omgevingsvergunning te verlenen. Voorts heeft de rechtbank miskend dat aan deze weigering mede ten grondslag is gelegd dat in het bij besluit van 25 juni 2012 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Kom Beschermd Dorpsgezicht" niet dergelijke planvoorschriften voor afwijking zijn opgenomen, aldus het college. Voorts voert het aan dat de rechtbank heeft miskend dat het niet verplicht is van de binnenplanse bevoegdheid gebruik te maken en het zijn vaste gedragslijn en beleid is geen omgevingsvergunning voor erfafscheidingen hoger dan 1 m te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan.
1.1. De beslissing om bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan toe te staan is een discretionaire bevoegdheid van het college, waarbij de rechter zich bij toetsing moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de afwijking niet toe te staan, heeft kunnen komen.
1.2. In het advies RBOI staat als hoofdconclusie vermeld dat toegangspoorten van meer dan 1 m hoog een detonerend beeld hebben en niet passen binnen de waarden van het beschermd dorpsgezicht Kom Blaricum, zodat het niet in de rede ligt om ter plaatse toepassing te geven aan de bevoegdheid om met vrijstelling toegangspoorten van meer dan 1 m hoog mogelijk te maken. In het advies RBOI is op pagina 3 in de paragraaf over de ligging in beschermd dorpsgezicht vermeld dat het perceel één van de locaties is die typerend zijn voor de karakteristieken van het beschermd dorpsgezicht. De op het perceel gelegen boerderij is aangewezen als rijksmonument en wordt omsloten door hoge hulsthagen. Samen met de percelen Angerechtsweg 12 en Langweg 21 behoort het perceel tot een cluster erven dat door paden wordt omsloten, waardoor ter plaatse sprake is van een typisch schijnbaar willekeurig wegenstramien. Volgens het advies RBOI dient het groene karakter met hagen te worden behouden en dient voor het perceel extra zorgvuldig te worden omgegaan met zaken die de karakteristieken van het beschermd dorpsgezicht kunnen aantasten. De rechtbank heeft niet onderkend dat één van de twee door haar tegenstrijdig geachte passages uit het advies RBOI niet betrekking heeft op de visie van de RBOI maar de weergave van het welstandsadvies van de BEL-Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bevat, waarbij wordt opgemerkt dat de welstandscommissie sterker dan de RBOI is gefocust op de vormgeving dan op de hoogte van de toegangspoorten. In zoverre valt niet in te zien dat het advies RBOI intern tegenstrijdig is, zoals de rechtbank heeft overwogen.
Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat gelet op de andersluidende conclusies in het door Het Groene Fortuin B.V. bij de rechtbank overgelegde rapport van 3 oktober 2012 van SVP architectuur en stedenbouw, de door het college gegeven ruimtelijke onderbouwing van de weigering omgevingsvergunning te verlenen onvoldoende is. Dat in het advies RBOI niet uitdrukkelijk is verwoord dat naast de hoogte van de toegangspoorten ook de positie daarvan ten opzichte van de openbare weg en de vormgeving van belang zijn, zoals SVP stelt, maakt niet dat deze niet zijn betrokken in het advies RBOI. In het advies RBOI zijn tekeningen van de voorziene toegangspoorten en de positie daarvan ten opzichte van de openbare weg opgenomen. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat het college heeft gemotiveerd dat het bij de weigering omgevingsvergunning te verlenen heeft betrokken dat in het ontwerpbestemmingsplan "Kom Beschermd Dorpsgezicht" geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is opgenomen voor hekwerken hoger dan 1 m.
Daargelaten of het college een vaste gedragslijn en beleid heeft om geen hekwerken toe te staan die hoger zijn dan de in het bestemmingsplan toegestane 1 m, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de weigering omgevingsvergunning te verlenen onvoldoende is gemotiveerd door middel van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing.
Het college heeft in redelijkheid het belang gelegen in de bescherming van een kleinschalig straatbeeld bij een beschermd stadsgezicht ter plaatse zwaarder kunnen laten wegen dan het veiligheidsbelang van
Het Groene Fortuin B.V. dat gediend is met plaatsing van de drie hoge toegangspoorten. Daarbij heeft het college kunnen betrekken dat er andere mogelijkheden bestaan ter beveiliging. Het college heeft voorts in redelijkheid bij de weigering omgevingsvergunning te verlenen het nog niet geformaliseerde toekomstig planologische regime kunnen betrekken.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank niet onderkend dat het college in redelijkheid tot zijn besluit om de afwijking van het bestemmingsplan niet toe te staan, heeft kunnen komen.
Het betoog slaagt.
2. Het hoger beroep van Het Groene Fortuin B.V., waarin zij betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 23 april 2012 in stand heeft gelaten en ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, behoeft geen bespreking meer, nu dat gelet op de conclusie in overweging 1.2 niet kan leiden tot het oordeel dat het college gehouden was een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep van het college is gegrond en
Het Groene Fortuin B.V. is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Het Groene Fortuin B.V. tegen het besluit van 23 april 2012 van het college alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van Het Groene Fortuin B.V. ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2012 in zaak nr. 12/2732;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
270-761.