ECLI:NL:RVS:2014:715

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201300604/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • E. Helder
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verkeersbesluit inzake fietspad langs de IJweg in Haarlemmermeer

Op 5 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Het college had op 30 juni 2011 besloten tot het opheffen van een fietspad langs de IJweg en het aanleggen van fietsstroken. Dit besluit werd door de rechtbank Haarlem op 30 november 2012 vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten. De appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten. De Afdeling oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het verkeersbesluit de veiligheid op de weg zou waarborgen. De rechtbank had de aanvullende motivering van het college niet correct beoordeeld, aangezien de herinrichting van het kruispunt IJweg - Bennebroekerweg een onzekere toekomstige ontwikkeling was. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep gegrond.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de verkeersveiligheid en de rechtsbescherming van weggebruikers. De Raad van State benadrukte dat bij het nemen van verkeersbesluiten het college beoordelingsruimte heeft, maar dat deze ruimte niet onbeperkt is. De belangen van de weggebruikers moeten zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. De uitspraak onderstreept het belang van een goede motivering van verkeersbesluiten en de noodzaak om toekomstige ontwikkelingen realistisch in te schatten.

Uitspraak

201300604/1/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 november 2012 in zaak nr. 12/1214 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft het college besloten tot het opheffen van het fietspad langs de IJweg tussen Leenderbos en de Bennebroekerweg en het aanleggen van fietsstroken met fietssymbolen ter plaatse, het aanduiden van het pad direct ten noorden van de kruising met de Bennebroekerweg als verplicht (brom)fietspad, het wijzigen van de voorrangsregels op verscheidene kruisingen en het instellen van een inrijverbod voor vrachtwagens met uitzondering van het bestemmingsverkeer op de IJweg tussen Leenderbos en de Bennebroekerweg (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 19 januari 2012 heeft het college, voor zover thans van belang, het door onder andere [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.L. Bijl en ir. J.M. Steltenpool, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verkeersbesluit, voor zover thans van belang, voorziet in de opheffing van het zelfstandig fietspad voor tweerichtingsverkeer (hierna: het zelfstandig fietspad) langs de IJweg tussen Leenderbos en de Bennebroekerweg en vervanging door twee fietsstroken aan weerszijden van de rijbaan. Deze verkeersmaatregel geldt echter niet voor het noordelijke gedeelte van de IJweg vanaf de kruising met de Bennebroekerweg tot IJweg 1235, het gedeelte waaraan [appellant] woont (hierna: het bestreden gedeelte). Het verkeersbesluit voorziet voor het bestreden gedeelte in het verplicht gebruik daarvan door bromfietsers. Het geschil betreft de instandhouding van het zelfstandige fietspad op het bestreden gedeelte en het verplichte gebruik daarvan voor bromfietsers.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2,
eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verkeersbesluit niet strekt tot het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers ter plaatse van het bestreden gedeelte, en zij derhalve niet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 19 januari 2012 in stand had kunnen laten. In dat kader voert hij aan dat het college ter zitting bij de rechtbank heeft toegelicht dat het verplaatsen van het bromfietsverkeer van het zelfstandige fietspad naar de weg op het bestreden gedeelte uit het oogpunt van verkeersveiligheid wenselijk is, terwijl de tijdelijkheid van deze verkeersonveilige situatie ten tijde van de aangevallen uitspraak niet vaststond. Tevens betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het door hem overgelegde advies van SOAB van 4 mei 2012 met het voorgestelde "opvangfietspad" een veiliger alternatief is voor de instandlating van het zelfstandige fietspad op het bestreden gedeelte. Volgens hem kunnen de bromfietsers ter plaatse op de weg rijden zoals ook het geval zal zijn op de IJweg ten zuiden van de Bennebroekerweg.
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201105657/1/A3, wordt overwogen dat bij het nemen van een verkeersbesluit aan het college beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de WVW vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De bestuursrechter moet zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend opstellen en toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.2. De rechtbank heeft het besluit van 19 januari 2012 vernietigd wegens een motiveringsgebrek en de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het motiveringsgebrek door de aanvullende motivering van het college ter zitting, hersteld werd geacht. Deze aanvullende motivering hield in dat
het ten behoeve van de verkeersveiligheid verplaatsen van het bromfietsverkeer naar de rijbaan op het bestreden gedeelte eerst gerealiseerd kan worden op het moment van de herinrichting van het kruispunt IJweg - Bennebroekerweg en dat een aanvang is gemaakt met het realiseren van plannen voor de herinrichting.
3.3. De rechtbank heeft ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 19 januari 2012 in stand gelaten. Geoordeeld dient te worden dat ten tijde van de aangevallen uitspraak de herinrichting van het kruispunt een onzekere toekomstige ontwikkeling betrof. De realisering van deze herinrichting door het college zou eerst plaatsvinden samen met de ontwikkeling van de woonwijken Toolenburg Zuid en Hoofddorp-Zuidrand. Ten tijde van de aangevallen uitspraak waren er echter geen gegevens voorhanden waaruit kon worden afgeleid of en wanneer deze ontwikkeling zou plaatsvinden. Met de nadere motivering van het college dat het slechts een tijdelijke situatie betreft, kan derhalve niet het motiveringsgebrek in dat besluit zijn hersteld, zoals de rechtbank ten onrechte heeft overwogen.
Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
Het betoog slaagt.
4. Het college heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep toegelicht dat de ontwikkeling van de woonwijken Toolenburg Zuid en Hoofddorp-Zuidrand en de herinrichting van het kruispunt zijn uitgesteld.
Ook thans bestaan derhalve onvoldoende aanknopingspunten om de rechtsgevolgen van het besluit van 19 januari 2012 in stand te laten.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 19 januari 2012 in stand heeft gelaten.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 november 2012 in zaak nr. 12/1214, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 19 januari 2012, kenmerk 2012.0001051, in stand zijn gelaten;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
270-761.