201304481/1/A4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 12 december 2012 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bestaande uit het verwijderen van een verkeerd aangeboden huisvuilzak, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 3 april 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en mr. W.R. Liefden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. Uit de stukken blijkt dat [appellante] de huisvuilzak naast in plaats van in een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) aan de Cillierstraat heeft geplaatst omdat deze naar zij stelt vol was. Deze wijze van aanbieden van huisvuil is in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010. Deze overtreding is beëindigd door toepassing van bestuursdwang.
3. [appellante] voert aan dat het college er in redelijkheid van had moeten afzien te bepalen dat de kosten voor haar rekening komen. Daartoe voert zij aan dat de toezichthouder ten onrechte niet eerst bij haar heeft aangebeld om haar te vragen de huisvuilzak weg te halen om een boete te voorkomen. Zij voert aan dat zij niet wist dat zij de huisvuilzak niet naast de ORAC mocht plaatsen, aangezien er reeds andere huisvuilzakken naast de ORAC waren geplaatst, zij nooit een brief over het juiste gebruik van de ORAC's heeft ontvangen en op de ORAC niets staat vermeld over een boete. Voorts voert zij aan dat zij haar huisvuilzak niet naast de ORAC had hoeven plaatsen als deze niet vol was geweest. Volgens haar moet het college de ORAC's vaker legen en meer ORAC's plaatsen, daarbij wijst zij erop dat in de Steijnlaan, waar zij woont, geen ORAC's staan. Tot slot voert zij aan dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet in redelijkheid voor haar rekening mogen worden gebracht, omdat zij deze kosten niet kan betalen.
3.1. Het college wijst in het verweerschrift op zijn 'beleidsregelhandhaving verkeerd aangeboden huisvuil 2013', waarin staat dat mede gelet op de vuil aantrekkende werking van het huisvuil, een spoedeisend belang gemoeid is met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil. Naar het oordeel van de Afdeling kon het college zich in redelijkheid, overeenkomstig zijn beleid, op het standpunt stellen dat op onjuiste wijze aangeboden huisvuil direct moet worden verwijderd, zodat niet eerst een waarschuwing kan worden gegeven.
3.2. De omstandigheid dat [appellante], naar zij stelt, niet wist dat zij haar huisvuilzak niet naast de ORAC mocht plaatsen, doet er niet aan af dat het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 is om huisvuil naast een ORAC, ook als deze vol is, aan te bieden. Die omstandigheid komt voor haar eigen risico. De argumenten die zij aanvoert, geven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet voor haar rekening kon brengen. Daarbij merkt de Afdeling op dat het hier niet gaat om een boete maar om het verhalen van daadwerkelijk gemaakte kosten.
Overigens staat, zoals [appellante] zelf in haar beroepschrift aanhaalt, op de ORAC vermeld: "is de container vol of verstopt: deponeer uw huisvuil in een andere restafvalcontainer of neem uw huisvuil weer mee naar huis". Het college heeft ter zitting toegelicht dat op de ORAC ook met een pictogram is weergegeven dat geen huisvuilzakken naast de ORAC mogen worden geplaatst.
3.3. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat het college de ORAC's vaker zou moeten legen of meer ORAC's zou moeten plaatsen, overweegt de Afdeling dat dat niet ter beoordeling staat in deze procedure.
3.4. Doordat [appellante] haar huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen van die huisvuilzak. In beginsel behoren die kosten voor rekening van [appellante] te komen. Naar het oordeel van de Afdeling maakt de omstandigheid dat zij de voor haar rekening gebrachte kosten niet zou kunnen betalen, niet dat deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te haren laste behoren te komen.
3.5. Gelet op het voorgaande heeft [appellante] geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
262-687.