ECLI:NL:RVS:2014:748

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201303544/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 in Den Haag

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij op 4 december 2012 bestuursdwang is toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De appellente had op 22 november 2012 huisvuilzakken verkeerd aangeboden, wat leidde tot de beslissing van het college om de verkeerd aangeboden zakken te verwijderen. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 119,00, werden voor rekening van de appellente gesteld.

De appellente maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 20 maart 2013 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet ondertekend was, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellente stelde dat zij de brief van 7 januari 2013, waarin zij de gelegenheid kreeg om het verzuim te herstellen, niet had ontvangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de brief was verzonden en dat de appellente geen feiten had gesteld die de ontvangst van de brief redelijkerwijs konden betwijfelen.

De Afdeling concludeerde dat de appellente geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om het verzuim te herstellen, waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep van de appellente werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat, en werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.

Uitspraak

201303544/1/A4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellente], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2012 heeft het college zijn beslissing om op 22 november 2012, wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bestaande uit het verwijderen van de verkeerd aangeboden huisvuilzak, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellente] komt.
Bij besluit van 20 maart 2013 heeft het college het door [appellente] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellente] een bezwaarschrift ingediend, dat door het college aan de Afdeling is gezonden ter behandeling als beroepschrift.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en mr. W.R. Liefden, is verschenen.
Overwegingen
1. Het door [appellente] tegen het besluit van 4 december 2012 ingediende bezwaarschrift was niet, zoals ingevolge artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is vereist, ondertekend. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Volgens het college is [appellente] bij brief van 7 januari 2013 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken alsnog het bezwaarschrift te ondertekenen. Omdat [appellente] van deze gelegenheid om het verzuim te herstellen geen gebruik heeft gemaakt, heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. [appellente] voert aan dat zij de brief van 7 januari 2013 niet heeft ontvangen.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 10 mei 2011 in zaak nr. 201010777/1/V1) hanteren de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het betrokken stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
2.2. Het college heeft met het overleggen van een uitdraai uit zijn registratiesysteem aannemelijk gemaakt dat op 7 januari 2013 aan [appellente] een brief is verzonden met het verzoek alsnog het bezwaarschrift te ondertekenen. [appellente] heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van die brief redelijkerwijs kan worden betwijfeld, zodat ervan moet worden uitgegaan dat [appellente] deze brief heeft ontvangen. Het college mocht dan ook concluderen dat [appellente] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het ontbreken van de ondertekening te herstellen, zodat het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk kon worden verklaard.
De beroepsgrond faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
262-687.