201303767/1/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Kerkrade,
2. [appellant sub 2], wonend te Beek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 maart 2013 in
de zaken nrs. 12/192, 12/224 en 12/264 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[wederpartijen], beiden wonend te Beek,
en
het college van burgemeester en wethouders van Beek.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het gedeeltelijk in afwijking van het bestemmingsplan verbouwen en uitbreiden van het gebouw van de voormalige sigarenfabriek "Hennekenshof" tot woonzorgcomplex en het slopen van diverse aan- en bijgebouwen op het perceel [locatie] te Beek (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank de door onder meer [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.F.C.M. Mulders, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Hannen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.J.J.M. van der Bruggen, advocaat te Roermond, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in een woonzorgcomplex met 4 zorgclusters en 27 zorgunits. Het gebouw bestaat deels uit 5 bouwlagen met een hoogte van ongeveer 15,8 meter en deels uit 4 bouwlagen met een hoogte van 12,2 meter. De voormalige sigarenfabriek heeft 4 bouwlagen.
2. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet heeft onderkend dat het met het bouwplan beoogde gebruik afwijkt van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat ingevolge het bestemmingsplan weliswaar het gebruik voor woondoeleinden is toegestaan, maar dat het beoogde gebruik van het voorziene woonzorgcomplex daarin niet voorziet nu niet is gebleken dat daarin nagenoeg zelfstandige bewoning zal plaatsvinden. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b en c1, van de planvoorschriften. Hij voert daartoe aan dat voor zover het beoogde gebruik van het voorziene woonzorgcomplex onder bijzondere doeleinden valt, dat gebruik ingevolge de planvoorschriften alleen op de begane grond is toegestaan en dat het woonzorgcomplex gedeeltelijk is aan te merken als nieuwbouw.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Beek" rust op het perceel de bestemming "Centrumdoeleinden 2".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Centrumdoeleinden 2" aangegeven gronden bestemd voor onder meer bijzondere doeleinden en woondoeleinden.
Ingevolge het tweede lid worden de in het eerste lid omschreven doeleinden als volgt nagestreefd:
(…)
b. detailhandelsdoeleinden, horecadoeleinden, consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, bedrijfsdoeleinden, bijzondere doeleinden en kantoordoeleinden vinden alleen op de begane grond plaats;
(…)
c1. geen nieuwe gebouwen voor centrumdoeleinden 2 mogen worden opgericht met uitzondering van vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande bebouwing volgens de in dit lid gegevens regels;
Ingevolge het derde lid mogen op de op de tot centrumdoeleinden 2 bestemde gronden uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat:
a. op de plankaart het maximaal aantal bouwlagen per aaneengesloten gronden met de bestemming centrumdoeleinden 2 is aangegeven;
b. de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid.
Ingevolge artikel 1.21 wordt verstaan onder bijzondere doeleinden: doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccommodaties, medisch-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies; seksinrichtingen en/of pornobedrijven vallen hier in ieder geval niet onder.
Ingevolge de aanduiding "2" op de plankaart mag op het perceel maximaal een bouwwerk van twee bouwlagen worden gerealiseerd.
2.2. De rechtbank noch het college zijn ervan uitgegaan dat het beoogde gebruik woondoeleinden betreft, zodat het betoog dat is miskend dat het beoogde gebruik geen woondoeleinden betreft, feitelijke grondslag mist. De aanvraag om omgevingsvergunning ziet op een gebouw voor 4 zorgclusters en 27 zorgunits. Voorts is op de bouwtekeningen behorende bij het besluit van 20 december 2011 vermeld dat het bouwplan ziet op de realisering van die zorgclusters en zorgunits. De totale opzet van het in het bouwplan voorziene woonzorgcomplex in beschouwing genomen, waarin gezamenlijke ruimten zijn opgenomen voor verblijf en zorg van de cliënten, is de rechtbank terecht in navolging van het college ervan uitgegaan dat het beoogde gebruik van het bouwplan bijzondere doeleinden is in de vorm van medisch-sociale en maatschappelijke functies. Daarbij wordt voorts betrokken dat ter zitting door [vergunninghoudster] is gesteld, dat het woonzorgcomplex niet zonder zorgindicatie mag worden bewoond. Het beoogde gebruik is dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan.
Ook de betogen van [appellant sub 1] dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het gebruik voor bijzondere doeleinden niet beperkt is tot de begane grond van het woonzorgcomplex en omdat het gedeeltelijk is aan te merken als nieuwbouw, kunnen niet slagen. In de aanhef van het tweede lid van artikel 8 van de planvoorschriften wordt de term "nagestreefd" gebezigd. Deze term duidt op een inspanningsverplichting en niet op een resultaatverplichting, zodat de beschrijving in dat tweede lid niet zodanig duidelijk en concreet is geformuleerd dat op grond van het door [appellant sub 1] gestelde dient te worden geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
De betogen falen.
3. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning voor afwijking van de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan is verleend in strijd met de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
3.1. Het betoog faalt. Het college heeft omgevingsvergunning voor de afwijkingen van de bebouwingsvoorschriften niet verleend met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, maar met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
4. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat nut en noodzaak van het bouwplan niet vaststaan.
5.1. In paragraaf 4.5 van de ruimtelijke onderbouwing "Zorgwoningen Hennekeshof" is uiteengezet in welke feiten en omstandigheden nut en noodzaak van het bouwplan volgens het college zijn gelegen. Zo is daarin vermeld dat het bouwplan een antwoord biedt op de aantoonbaar toenemende vraag naar zorgplaatsen binnen Beek. Voorts is daarin vermeld dat het bouwplan voorziet in een verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit ter plaatse door middel van het invullen van een open plek.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben slechts gesteld dat nut en noodzaak van het bouwplan niet zijn aangetoond. Dit biedt op zichzelf geen aanleiding voor het college te twijfelen aan het bestaan van nut en noodzaak. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben betoogd, niet kan leiden tot het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op dit punt draagkracht mist.
Dat ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de beoogde exploitant van het woonzorgcomplex zich heeft teruggetrokken, maakt, anders dan [appellant sub 2] stelt, niet dat ten tijde van het besluit van 20 december 2011 nut en noodzaak niet zijn onderbouwd. [vergunninghoudster] heeft overigens ter zitting gesteld dat deze met een andere exploitant in een vergevorderd stadium van onderhandeling is over het exploiteren van het woonzorgcomplex, hetgeen [appellant sub 2] niet heeft weersproken.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen omgevingsvergunning kon verlenen voor het woonzorgcomplex nu dat afbreuk doet aan het stedenbouwkundig karakter van de omgeving. [appellant sub 1] wijst daartoe op pagina 17 van het stedenbouwkundig masterplan, waarin is vermeld dat de ruimtelijk-functionele segmentering van het centrum Beek voor Wolfeynde drukte, vermaak en fastfood inhoudt.
6.1. Gelet op de ruimtelijke onderbouwing zoals weergegeven in paragraaf 4.1 heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college heeft kunnen besluiten dat het bouwplan geen afbreuk doet aan het stedenbouwkundige karakter van de omgeving. Het bouwplan voorziet volgens de ruimtelijke onderbouwing in een verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit ter plaatse door middel van het integreren van de voormalige sigarenfabriek, een beeldbepalend en (cultuur)historisch waardevol object, in het bouwplan en het invullen van een anders ongebruikte locatie. Het bouwplan maakt het voortbestaan van de voormalige sigarenfabriek mogelijk. In het stedenbouwkundig masterplan wordt in meer algemene zin voor Wolfeynde bepaald gebruik als wenselijk vermeld, terwijl het bestemmingsplan ook ander gebruik van het perceel toestaat.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet. [appellant sub 1] voert daartoe aan dat het college ten onrechte de CROW-normen voor verpleeg- en verzorgingstehuizen heeft toegepast. [appellant sub 2] voert in dit kader aan dat onduidelijk is of het woonzorgcomplex in de toekomst mogelijk zal worden gebruikt voor particuliere bewoning. Hij vreest een andere vorm van gebruik die parkeeroverlast genereert. De parkeerbehoefte is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] groter dan de 19 parkeerplaatsen waarin het bouwplan voorziet, nu een deel van het woonzorgcomplex kan worden gebruikt of zal worden gebruikt voor zelfstandige bewoning. [appellant sub 2] voert aan dat het college weliswaar de CROW-normen voor verpleeg- en verzorgingstehuizen van 0,5 tot 0,7 parkeerplaatsen per unit/cluster kan toepassen, maar dat het college ten onrechte van een parkeernorm van 0,6 in plaats van 0,7 is uitgegaan. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat het college van gedeputeerde staten in zijn besluit van 1 november 2011 in het kader van de subsidie voor het project "Hennekenshof" heeft geëist dat 27 parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor het bouwplan.
7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de gemiddelde parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per unit/cluster volgens de CROW-normen voor verpleeg- en verzorgingstehuizen ten behoeve van de bezoekers en gebruikers van het woonzorgcomplex heeft kunnen toepassen. Het college hoefde hierbij alleen rekening te houden met het gebruik waarop de aanvraag ziet en waarvoor vergunning is verleend.
Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ten aanzien van het besluit van 1 november 2011 mist feitelijke grondslag. Het college van gedeputeerde staten wijst op de verplichting dat "27 pg plaatsen voor Vivantes Zorggroep" worden gerealiseerd. Daarmee wordt bedoeld dat in het voorziene woonzorgcomplex plaats dient te zijn voor 27 psychogeriatrische cliënten van die zorggroep. Er bestaat geen grond voor de verwachting dat na realisering van het bouwplan de parkeerdruk op het eigen parkeerterrein van [appellant sub 1] toeneemt, nu het bouwplan overeenkomstig de toegepaste parkeernorm in het benodigde aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voorziet.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet voorziet in een goede verkeersafwikkeling. Voorts voert hij aan dat het college de ruimtelijke onderbouwing niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag heeft kunnen leggen, nu deze is opgesteld door ambtenaren van de gemeente en niet door een externe verkeersdeskundige. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten gevolge van het voorziene woonzorgcomplex een verkeersonveilige situatie zal ontstaan bij het naastgelegen kruispunt. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant sub 1] gesteld dat 6000 voertuigen per dag dat kruispunt passeren en daar soms wel 5 à 6 minuten voor het kruispunt moeten wachten.
8.1. In paragraaf 2.5 van de ruimtelijke onderbouwing, opgesteld door Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht, is vermeld dat de verkeersafwikkeling van de auto’s van de bezoekers van cliënten en van werknemers van de woonzorgvoorziening plaatsvindt vanaf de achterzijde van het woonzorgcomplex, met een in- en uitrit aan de Stationsstraat. De bebouwing grenzend aan de in- en uitrit is op ongeveer 7 m van de Stationsstraat gelegen. Dit betekent dat bij het wegrijden voldoende zicht is op de weg en veilig kan worden weggereden. Ook is de afstand tot het kruispunt Wolfeynde-Stationsstraat van ruim 40 m ruim voldoende om het verkeersaanbod vanaf deze weg te kunnen inschatten.
8.2. Gelet op de ruimtelijke onderbouwing, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd, niet tot het oordeel leidt dat het college de omgevingsvergunning niet kon verlenen wegens de voorziene verkeersafwikkeling. [appellant sub 2] heeft immers zijn standpunt dat het bouwplan niet voorziet in een goede verkeersafwikkeling niet nader onderbouwd. Ook de door [appellant sub 1] genoemde hoeveelheid voertuigen en wachtrijen bij het kruispunt, bieden geen concreet onderbouwd aanknopingspunt voor de stelling dat de conclusie in de ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van de verkeersafwikkeling niet deugt.
Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ten aanzien van opstellers van de ruimtelijke onderbouwing mist feitelijke grondslag, nu deze is opgesteld door Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht en niet door ambtenaren van de gemeente.
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, nu zijn belangen onevenredig worden geschaad. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan leidt tot een aantasting van het verblijfsklimaat in het naastgelegen pand dat hij verhuurt aan ondernemers en dat hij vreest dat zijn huurders daarom de huur zullen opzeggen. Hij stelt dat ten gevolge van het voorziene woonzorgcomplex het uitzicht vanuit en zonlicht op zijn pand zullen afnemen en de geluidhinder zal toenemen. [appellant sub 1] betoogt in dat kader dat de rechtbank ten onrechte de bezonningsstudie van 15 augustus 2012 in het geding heeft toegelaten.
9.1. Niet in geschil is dat de rechtbank de bezonningsstudie, die in opdracht van [vergunninghoudster] is opgesteld, op 21 augustus 2012 heeft ontvangen en de maatschap dit stuk met overschrijding van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, genoemde termijn van tien dagen voor de zitting aan de rechtbank heeft gezonden. Artikel 8:58 van de Awb geeft de rechtbank een zekere vrijheid in de beoordeling van de vraag of binnen tien dagen voor de zitting door een partij ingezonden stukken bij de beoordeling van het geding zullen worden betrokken, maar zij zal daarbij aan het procesbelang van de andere partij zwaarwegende betekenis dienen te hechten. Partijen hebben van dit stuk van beperkte omvang kennis kunnen nemen, het stuk is ter zitting van de rechtbank op 30 augustus 2012 besproken en partijen hebben de gelegenheid gehad daarop te reageren. Onder deze omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank door voormeld stuk in het geding te betrekken in strijd met de beginselen van een goede procesorde heeft gehandeld. Het pand van [appellant sub 1] staat ten zuiden van het perceel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de bezonningsstudie volgt dat de bouw van het woonzorgcomplex niet een grotere schaduwwerking op het pand van [appellant sub 1] heeft dan wanneer de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan maximaal toestaat, zouden zijn benut. Tussen zijn pand en de voorziene nieuwbouw staat reeds bebouwing, waaronder de voormalige sigarenfabriek, waardoor het zicht vanuit zijn pand in die richting in de bestaande situatie reeds beperkt is. In paragraaf 4.3 van de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het voorziene woonzorgcomplex niet dusdanige geluidsoverlast oplevert dat geluidsgevoelige functies in de omgeving nadelige invloed kunnen ondervinden. Gelet op de ruimtelijke onderbouwing, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, niet tot het oordeel leidt dat het college de omgevingsvergunning niet kon verlenen wegens geluidhinder bij het pand van [appellant sub 1]. Hij heeft immers zijn standpunt dat de geluidhinder ten gevolge van het woonzorgcomplex zal toenemen niet nader onderbouwd.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verblijfsklimaat in zijn pand ten gevolge van het voorziene woonzorgcomplex dusdanig zal afnemen, dat dient te worden gevreesd dat zijn huurders de huur zullen opzeggen en dat het college om die reden de omgevingsvergunning niet kon verlenen.
De betogen falen.
10. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet financieel uitvoerbaar is. Zij voeren daartoe aan dat [vergunninghoudster] het woonzorgcomplex alleen kan realiseren met € 400.000,00 subsidie van de provincie Limburg en € 400.000,00 subsidie van de gemeente Beek. Daarnaast is 135 m2 grond door de gemeente verkocht voor het symbolische bedrag van € 1,00. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vermoeden dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Tevens wijst [appellant sub 1] erop dat hij recht heeft op planschadevergoeding zoals volgt uit de exploitatie-overeenkomst en bankgarantie.
10.1. Voor de financiële uitvoerbaarheid van het project is de betrokkenheid van [vergunninghoudster] in beginsel niet van doorslaggevende betekenis. De enkele omstandigheid dat de maatschap zich in verband met een terugvordering van staatssteun als ontwikkelaar uit het project geheel of gedeeltelijk zou moeten terugtrekken, daargelaten of sprake is van ongeoorloofde staatssteun en of de maatschap zonder deze staatssteun het project niet kan realiseren, brengt nog niet met zich dat het project niet realiseerbaar is. Het is niet uitgesloten dat één of meer andere marktpartijen de realisering van het woonzorgcomplex kunnen uitvoeren zonder ongeoorloofde staatssteun. Door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is niet aannemelijk gemaakt dat het college in redelijkheid had moeten inzien dat het bouwplan niet kan worden gerealiseerd zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.
Of [appellant sub 1] aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de planschade kan aan de orde komen in een procedure naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek. Er bestaat geen grond voor de verwachting dat de eventuele nadelige invloed van het besluit op zijn pand zodanig zal zijn, dat het project vanwege een mogelijke tegemoetkoming in de planschade financieel onuitvoerbaar is.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project financieel-economisch uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
11. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat alternatieve locaties voor het bouwplan bestaan die aanmerkelijk minder bezwaren hebben.
11.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 27 december 2012 in zaak nr. 201204143/1/A1, noopt het bestaan van alternatieven voor een bouwplan slechts tot het onthouden van medewerking aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant sub 1] onvoldoende heeft gemotiveerd dat er alternatieven zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Hierbij wordt betrokken dat het bouwplan het mogelijk maakt dat de voormalige sigarenfabriek, een beeldbepalend en (cultuur)historisch waardevol object, behouden blijft.
Het betoog faalt.
12. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning ten onrechte geen archeologisch onderzoek bevat. Hij stelt dat de oppervlakte van het projectgebied meer bedraagt dan de 2.500 m2 waarvoor blijkens de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning een vrijstelling voor het verrichten van een archeologisch onderzoek geldt. Volgens hem blijkt uit de aanvraag dat de oppervlakte van het projectgebied 4.105 m2 is.
12.1. In paragraaf 4.9.1 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat de oppervlakte van het projectgebied 1.880 m2 bedraagt. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd bestaat geen grond om daaraan te twijfelen. De in de aanvraag genoemde oppervlakte van 4.105 m2 betreft de bruto vloeroppervlakte van het voorziene bouwwerk, dat is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw, dat uit meerdere bouwlagen bestaat, behorende binnenruimten.
Het betoog faalt.
13. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan ten onrechte afwijkt van het stedenbouwkundig masterplan uit 2003. Het bouwplan past gelet op de omvang niet in het straatbeeld ter plaatse, aldus [appellant sub 2].
13.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201200142/1/A1), mag het college aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
13.2. In het advies van 27 april 2011 van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit, die als welstandscommissie functioneert, is vermeld dat het bouwplan is getoetst aan gebiedtype "Historisch gebied", waar welstandsniveau 2 "potentieel" van kracht is, van de welstandsnota Beek. De commissie is van oordeel dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
13.3. [appellant sub 2] heeft niet gemotiveerd aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria en heeft geen advies van een deskundige overgelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college heeft mogen besluiten dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet.
Het betoog faalt.
14. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend in strijd met het Bouwbesluit. Hij voert daartoe aan dat het college ten onrechte het nieuw op te richten gedeelte van het gebouw, net zoals de verbouwing van de bestaande sigarenfabriek, heeft getoetst aan de regels voor bestaande bebouwing.
14.1. Ingevolge artikel 1.11, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk afwijken van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het niveau van het desbetreffende voorschrift voor de staat van een bestaand bouwwerk. Bij het ontbreken van laatstbedoeld voorschrift kan worden afgeweken tot het rechtens verkregen niveau.
14.2. In het besluit van 20 december 2011 is ontheffing verleend van de nieuwbouweisen voor daglichttoetreding van het Bouwbesluit voor een aantal ruimten op de begane grond van de te verbouwen bestaande sigarenfabriek. Niet is gebleken dat het nieuwbouwgedeelte is getoetst aan de regels voor bestaande bebouwing als bedoeld in het Bouwbesluit, zoals [appellant sub 1] stelt.
Het betoog faalt.
15. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
270-761.