201304637/1/A4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 4 januari 2013 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bestaande uit het verwijderen van de verkeerd aangeboden huisvuilzak, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en mr. W.R. Liefden, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De op 4 januari 2013 ter hoogte van de Jacob Schorerlaan 188 aangetroffen huisvuilzak is in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aangeboden, omdat deze naast in plaats van in de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer was geplaatst. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] deze overtreding heeft begaan, omdat in de huisvuilzak een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
3. [appellante] voert aan dat er per 1 januari 2013 nieuwe regelgeving met betrekking tot het onjuist aanbieden van huisvuil is, waarbij zij erop wijst dat na die datum bestuursdwang is toegepast. Volgens haar is het besluit van 23 januari 2013 op grond van artikel 9 van het Uitvoeringsverzamelbesluit Afvalstoffenverordening 2010 genomen. De stelling van [appellante] dat zij niet is belast met een actieve besluitvorming, begrijpt de Afdeling aldus dat volgens haar het besluit van 23 januari 2013 niet op grond van geldende regelgeving is genomen.
3.1. Aangezien het bestuursdwangbesluit is genomen vanwege overtreding van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening 2010, en niet, zoals [appellante] stelt, vanwege overtreding van artikel 9 van het Uitvoeringsverzamelbesluit Afvalstoffenverordening 2010, mist de beroepsgrond in zoverre feitelijke grondslag.
Aangezien per 1 januari 2013 geen wijzigingen in de regelgeving van de gemeente Den Haag met betrekking tot het aanbieden van huisvuil in werking zijn getreden, mist ook de stelling dat de regelgeving op grond waarvan het besluit van 23 januari 2013 is genomen, per 1 januari 2013 zou zijn gewijzigd, waardoor dat besluit niet op grond van geldende regelgeving zou zijn genomen, feitelijke grondslag.
4. [appellante] stelt dat zij zich met elke mogelijkheid heeft gehouden aan de milieuvoorschriften.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
4.2. Voor zover [appellante] beoogt aan te voeren dat zij de overtreding niet heeft begaan, overweegt de Afdeling dat zij met die enkele stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden. Gelet hierop heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
262-687.