201304394/1/A4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 11 januari 2013 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bestaande uit het verwijderen van de verkeerd aangeboden huisvuilzak, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 12 april 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en mr. W.R. Liefden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De ter hoogte van de Thorbeckelaan 27 aangetroffen huisvuilzak is in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aangeboden, omdat deze op straat stond op een dag waarop geen huisvuil mocht worden aangeboden. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] deze overtreding heeft begaan, omdat in de huisvuilzak een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
3. [appellante] voert aan dat ten onrechte is geconcludeerd dat zij de overtreding heeft begaan. Zij stelt dat zij altijd op het juiste tijdstip huisvuil aanbiedt op de officiële aanbiedplaats voor huisvuil direct voor haar woning aan de [locatie]. Nu de huisvuilzak aan de overkant van de brede en drukke Thorbeckelaan op ten minste 30 m afstand van haar woning en niet op een officiële aanbiedplaats is aangetroffen, moet volgens haar worden aangenomen dat de huisvuilzak uit baldadigheid door derden is verplaatst en vervolgens niet is opgehaald door de vuilnisophaaldienst. Zij wijst er op dat huisvuil al vanaf zondagavond 22:00 uur mag worden aangeboden, maar vaak op maandagmiddag om 15:00 uur nog niet is opgehaald. Daardoor staat het huisvuil vaak een lange tijd onbeheerd op straat, zodat derden baldadigheden met het afval kunnen uitvoeren, aldus [appellante]. Ter zitting heeft zij toegelicht dat jongeren soms voetballen met de huisvuilzakken en dat er een keer brand is gesticht op de aanbiedplaats. Daarnaast heeft zij foto's overgelegd van de officiële aanbiedplaats voor haar woning waarop kapotte huisvuilzakken, een omgevallen of omgegooide minicontainer, veel losliggend huisvuil en brandsporen te zien zijn.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
3.2. Met de door haar overgelegde foto's heeft [appellante] aangetoond dat bij de officiële aanbiedplaats voor haar woning door derden vandalisme wordt gepleegd. Gelet daarop en op de omstandigheid dat voor [appellante] geen reden bestaat om haar huisvuilzak naar de overkant van de Thorbeckelaan te brengen terwijl de officiële aanbiedplaats voor huisvuil zich direct voor haar woning bevindt, acht de Afdeling het aannemelijk dat de aangetroffen huisvuilzak door derden is verplaatst nadat [appellante] de huisvuilzak op het juiste moment op de officiële aanbiedplaats voor haar woning had aangeboden. [appellante] heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden.
De beroepsgrond slaagt.
4. Gelet op het voorgaande heeft het college, bij het opstellen van zijn besluit tot toepassing van bestuursdwang, [appellante] ten onrechte als overtreder aangemerkt bij wie de kosten van de bestuursdwang in rekening kunnen worden gebracht. Het college heeft dit primaire besluit dan ook ten onrechte niet herroepen bij het bestreden besluit op bezwaar.
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 12 april 2013 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal het primaire besluit van 25 januari 2013 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 12 april 2013, kenmerk B.4.13.0387.001;
III. herroept het besluit van 25 januari 2013, kenmerk HAPV-W2A-13-146;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
262-687.