201304476/1/A4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 10 januari 2013, wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bestaande uit het verwijderen van een verkeerd aangeboden huisvuilzak, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [appellante], bijgestaan door C.L. Heesbeen, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en mr. W.R. Liefden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De op donderdag 10 januari 2013 ter hoogte van het Anna Blamanplein 124 aangetroffen huisvuilzak is in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aangeboden, omdat deze naast in plaats van in de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) was geplaatst. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] deze overtreding heeft begaan, omdat in de huisvuilzak een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
3. [appellante] betwist dat zij de huisvuilzak op het Anna Blamanplein heeft aangebonden. Zij wijst erop dat zij beschikt over een minicontainer die ruim voldoende capaciteit biedt voor het inzamelen van de huishoudelijke afvalstoffen van haar huishouden en dat er voor haar geen enkele reden is om op donderdag - de dag waarop in haar straat huisvuil wordt opgehaald - met een huisvuilzak ongeveer een kilometer naar het Anna Blamanplein te lopen om de huisvuilzak daar naast een ORAC te zetten. Voorts wijst zij erop dat zich bij haar in de buurt veelvuldig problemen met de postbezorging voordoen, zodat moet worden aangenomen dat het aangetroffen poststuk verkeerd is bezorgd en vervolgens door derden in de verkeerd aangeboden huisvuilzak is gedaan. Ter zitting heeft zij verscheidene foto's overgelegd van poststukken die aan haar waren gericht maar aanvankelijk verkeerd waren bezorgd en van poststukken die op haar adres verkeerd waren bezorgd, waaronder poststukken die waren geadresseerd aan een nabij het Anna Blamanplein gelegen adres.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
3.2. Ter zitting heeft het college erkend dat het aannemelijk is dat zich bij [appellante] in de buurt problemen met de postbezorging hebben voorgedaan en dat het mede gelet daarop niet aannemelijk is dat de aangetroffen huisvuilzak door [appellante] is aangeboden. Dit betekent dat het college, bij het opstellen van zijn besluit tot toepassing van bestuursdwang, [appellante] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt bij wie de kosten van de bestuursdwang in rekening kunnen worden gebracht en dat het college dit primaire besluit ten onrechte niet heeft herroepen bij het bestreden besluit op bezwaar.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 2 mei 2013 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal het primaire besluit van 28 januari 2013 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 2 mei 2013, kenmerk B.4.13.0503.001;
III. herroept het besluit van 28 januari 2013, kenmerk HAPV-W2A-13-277;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
262-687.