ECLI:NL:RVS:2014:754
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W. Sorgdrager
- M.J. van der Zijpp
- Rechtspraak.nl
Toepassing van bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010 door een inwoner van Den Haag
In deze zaak gaat het om de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Op 5 februari 2013 heeft het college besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat een inwoner van Den Haag, hierna te noemen [appellante], in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. Het college heeft op 13 februari 2013 dit besluit schriftelijk vastgelegd, waarbij het ook heeft aangegeven dat een deel van de kosten (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komt. Het college heeft later, op 21 mei 2013, het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna zij beroep heeft ingesteld.
De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij op 27 januari 2014 een zitting heeft plaatsgevonden. Het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en mr. W.R. Liefden. Tijdens de zitting heeft [appellante] betoogd dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding, omdat de huisvuilzak op een aanzienlijke afstand van haar woning was aangetroffen en zij altijd op het juiste tijdstip haar huisvuil aanbiedt. De Afdeling heeft echter overwogen dat het college terecht heeft aangenomen dat [appellante] de overtreding heeft begaan, omdat in de huisvuilzak een poststuk was aangetroffen dat naar haar adres kon worden herleid.
De Afdeling heeft geconcludeerd dat de argumenten van [appellante] niet voldoende zijn om aan te tonen dat het college niet van het bewijsvermoeden mocht uitgaan. De afstand van 95 meter tussen de aangetroffen huisvuilzak en haar woning werd niet als ondenkbaar beschouwd voor het plaatsen van de zak door [appellante]. De enkele stelling dat het poststuk verkeerd bezorgd zou zijn, was ook onvoldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van [appellante] ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.