ECLI:NL:RVS:2014:754

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201305206/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010 door een inwoner van Den Haag

In deze zaak gaat het om de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Op 5 februari 2013 heeft het college besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat een inwoner van Den Haag, hierna te noemen [appellante], in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. Het college heeft op 13 februari 2013 dit besluit schriftelijk vastgelegd, waarbij het ook heeft aangegeven dat een deel van de kosten (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komt. Het college heeft later, op 21 mei 2013, het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna zij beroep heeft ingesteld.

De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij op 27 januari 2014 een zitting heeft plaatsgevonden. Het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en mr. W.R. Liefden. Tijdens de zitting heeft [appellante] betoogd dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding, omdat de huisvuilzak op een aanzienlijke afstand van haar woning was aangetroffen en zij altijd op het juiste tijdstip haar huisvuil aanbiedt. De Afdeling heeft echter overwogen dat het college terecht heeft aangenomen dat [appellante] de overtreding heeft begaan, omdat in de huisvuilzak een poststuk was aangetroffen dat naar haar adres kon worden herleid.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de argumenten van [appellante] niet voldoende zijn om aan te tonen dat het college niet van het bewijsvermoeden mocht uitgaan. De afstand van 95 meter tussen de aangetroffen huisvuilzak en haar woning werd niet als ondenkbaar beschouwd voor het plaatsen van de zak door [appellante]. De enkele stelling dat het poststuk verkeerd bezorgd zou zijn, was ook onvoldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van [appellante] ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305206/1/A4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 5 februari 2013, wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bestaande uit het verwijderen van de verkeerd aangeboden huisvuilzak, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en mr. W.R. Liefden, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De ter hoogte van de Laan van Meerdervoort 547 aangetroffen huisvuilzak is in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aangeboden, omdat deze op straat stond op een dag waarop geen huisvuil mocht worden aangeboden. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] deze overtreding heeft begaan, omdat in de huisvuilzak een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen.
3. [appellante] voert aan dat ten onrechte is geconcludeerd dat zij de overtreding heeft begaan. Zij stelt dat zij altijd op het juiste tijdstip haar huisvuil aanbiedt. Nu de huisvuilzak bovendien op een aanzienlijke afstand van haar woning aan de [locatie] is aangetroffen, moet volgens haar worden aangenomen dat het aangetroffen poststuk verkeerd is bezorgd bij de Laan van Meerdervoort 551 en vervolgens bij het huisvuil van dat adres is beland.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
3.2. De enkele stelling van [appellante] dat zij haar huisvuil altijd op het juiste tijdstip aanbiedt, is niet voldoende om aannemelijk te maken dat het college niet van het hiervoor weergegeven bewijsvermoeden mocht uitgaan. Hetzelfde geldt voor haar stelling dat de huisvuilzak op ruime afstand van haar woning is aangetroffen. Het college mocht zich op het standpunt stellen dat deze afstand - die naar partijen stellen ongeveer 95 m bedraagt - niet zodanig groot is, dat ondenkbaar is dat [appellante] de huisvuilzak heeft geplaatst. Tot slot is ook de enkele stelling dat het aangetroffen poststuk waarschijnlijk verkeerd is bezorgd en vervolgens door een ander in de verkeerd aangeboden huisvuilzak is gedaan, onvoldoende om niet van het hiervoor weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2013 in zaak nr. 201303473/1/A4).
Gezien het voorgaande geeft hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar niet als overtreder mocht aanmerken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
262-687.