ECLI:NL:RVS:2014:759

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201305426/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Koninginnelaan 40 en 42 te Apeldoorn

Op 5 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten A en B, wonend te Apeldoorn, en de raad van de gemeente Apeldoorn. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Koninginnelaan 40 en 42', dat op 25 april 2013 door de raad is vastgesteld. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de nieuwe bebouwing ten behoeve van een supermarkt in strijd is met het historisch karakter van het beschermd stadsgezicht De Parken. De Afdeling heeft de zaak op 28 januari 2014 ter zitting behandeld, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door H. Groeneveld en O. Cevaal-Douma. De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoende bescherming biedt aan het beschermd stadsgezicht. De appellanten hebben ook betoogd dat de supermarkt en het parkeerterrein zullen leiden tot verkeersonveilige situaties en onaanvaardbare geluidhinder in hun woning. De raad heeft echter aangetoond dat de verkeerssituatie niet significant verslechtert en dat de geluidbelasting aanvaardbaar is volgens de geldende normen. De Afdeling heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305426/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Apeldoorn,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013, nummer 39-2013, heeft de raad het bestemmingsplan "Koninginnelaan 40 en 42" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door H. Groeneveld en O. Cevaal-Douma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in het kader van de herontwikkeling van het perceel Koninginnelaan 40-42 onder meer in de verplaatsing van een bestaande supermarkt op het perceel en in de oprichting van nieuwbouw ten behoeve van die supermarkt.
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de nieuwe bebouwing ten behoeve van de supermarkt in strijd is met het historisch karakter van het beschermd stadsgezicht De Parken waarvan het plangebied deel uitmaakt. De voorziene supermarkt past immers niet in de historische woonomgeving van het terrein. Bovendien is het plan volgens hen in strijd met het uitgangspunt van het plan om de oppervlakte van winkels met een verkoopoppervlakte van meer dan 200 m2, waaronder de bestaande supermarkt, niet te laten toenemen.
3.1. In de toelichting is vermeld op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waarden van het beschermd stadsgezicht. Voor de bebouwing op het binnenterrein wordt baksteen, een traditioneel materiaal, gebruikt. Het binnenterrein wordt verder voorzien van enkele bomen en de erfafscheiding met de bestaande achtertuinen zal worden voorzien van begroeiing, hetgeen bijdraagt aan het groene beeld van de wijk. Volgens de toelichting is bewust gekozen voor de verplaatsing van de supermarkt naar het binnenterrein. Van het uitgangspunt van het plan om binnen het beschermd stadsgezicht winkels met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2 niet te laten uitbreiden, wordt volgens de toelichting met de vergroting van 600 m2 tot 827 m2 slechts in zeer beperkte mate afgeweken.
3.2. Bij besluit van 26 augustus 2005 hebben de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het gebied De Parken in Apeldoorn aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988. Het plangebied maakt deel uit van dit beschermd stadsgezicht.
3.3. Aan het gehele plangebied is de functieaanduiding "beschermd stadsgezicht" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.50, van de planregels, wordt onder ‘rijksbeschermd stadsgezicht’ verstaan een gebied dat door de minister(s) is aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, zijn de gronden met de functieaanduiding "beschermd stadsgezicht" behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van het rijksbeschermd stadsgezicht.
Ingevolge lid 9.2 dient op deze gronden sprake te zijn van bescherming van de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden.
Ingevolge lid 9.3 kan het college van burgemeester en wethouders met het oog op de bescherming van de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden zoals beschreven in de redengevende beschrijving van het rijksbeschermd stadsgezicht, nadere eisen stellen aan de omvang, oriëntatie en situering van bouwwerken.
3.4. De uitvoering van het plan ondersteunt volgens de raad de waarden van het beschermd stadsgezicht, doordat de winkelpanden waarin de supermarkt nu is gevestigd weer beschikbaar komen voor kleinschalige detailhandel die georiënteerd is op de Koninginnelaan. Dit past volgens de raad beter bij de kleinschaligheid en de lintbebouwing aan de Koninginnelaan. Voorts wordt de bestaande loods met gevels van beplatingsmateriaal vervangen door bebouwing met baksteen, hetgeen volgens de raad past binnen het traditionele materiaalgebruik in De Parken. Daarbij zijn in het plan op het binnenterrein, dat nu geheel verhard is, enkele bomen voorzien, die op termijn voor een groene achtergrond van de bebouwing van de Koninginnelaan zullen zorgen, aldus de raad. In de toelichting is het uitgangspunt opgenomen dat binnen het beschermd stadsgezicht winkels met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2 niet mogen uitbreiden. De raad wijkt daar met het plan ten aanzien van de supermarkt van af, omdat verwezenlijking van het plan leidt tot versterking van de kwaliteit van het beschermd stadsgezicht.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het plan voldoende bescherming geboden wordt aan het beschermd stadsgezicht.
Het betoog faalt.
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat in de toelichting ten onrechte is bepaald dat voor het binnenterrein niet het welstandsthema "villagebieden" wordt toegepast, maar het thema "industriële bebouwing op binnenterreinen".
4.1. In de planregels is geen bepaling over het welstandsthema opgenomen. In de toelichting is wel vermeld dat het welstandsthema "industriële bebouwing op binnenterreinen" is gehanteerd als het uitgangspunt voor het ontwerp van het binnenterrein. De toelichting is echter geen juridisch bindend onderdeel van het plan.
Het betoog faalt.
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het realiseren van de supermarkt en het parkeerterrein zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Zij voeren daartoe aan dat de enige ontsluiting van het parkeerterrein dusdanig smal is dat een in- en een uitrijdende auto elkaar niet kunnen passeren. Voorts voeren zij daartoe aan dat het parkeerterrein wordt ontsloten via de Koninginnelaan - een drukke voorrangsweg voor tweerichtingsverkeer, zonder afzonderlijke fietspaden, waar 50 km/h mag worden gereden - die daardoor nog drukker en onveiliger wordt.
5.1. De raad stelt dat het aantal verkeersbewegingen over de ontsluiting van het binnenterrein ten hoogste toeneemt van 1.120 motorvoertuigen per etmaal in de huidige situatie tot 1.600 motorvoertuigen per etmaal na realisering van het plan. Deze toename leidt volgens de raad niet tot een onacceptabele verkeerssituatie. Ook zal de verkeerssituatie op de Koninginnelaan niet significant verslechteren, aldus de raad.
5.2. De reeds bestaande ontsluiting van het parkeerterrein is in het plan als zodanig bestemd. Deze ontsluiting is weliswaar smal, maar daaruit volgt niet zonder meer dat bij een toename van de verkeersintensiteit verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. In dit verband heeft de raad naar voren gebracht dat de verkeersstromen zo worden ingericht dat het verkeer dat vanaf de Koninginnelaan het binnenterrein oprijdt voorrang krijgt op het verkeer in omgekeerde richting en dat het vrachtverkeer, in tegenstelling tot de huidige situatie, ook voorwaarts het binnenterrein op en af kan rijden. De raad heeft zich mede gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de breedte van de ontsluiting niet leidt tot verkeersonveilige situaties.
Daarnaast heeft de raad ter zitting gesteld dat de toename van het verkeer op de Koninginnelaan ten gevolge van het realiseren van het plan van ten hoogste 480 motorvoertuigen per etmaal niet significant is ten opzichte van de 8.000 motorvoertuigen per etmaal die reeds gebruik maken van de Koninginnelaan. [appellant A] en [appellant B] hebben dit niet weersproken. Ook in zoverre heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties.
Het betoog faalt.
6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de supermarkt en de parkeerplaats tot onaanvaardbare geluidhinder in hun woning zullen leiden. Zij voeren daartoe aan dat in het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt ten onrechte geen rekening is gehouden met de feitelijke geluidwerendheid van de achtergevel van hun woning, die afwijkt van de landelijke gemiddelden die voor het onderzoek zijn gebruikt. De achterzijde van hun woning, die op de parkeerplaats en de supermarkt is georiënteerd, is namelijk uitgevoerd met enkelsteensmuren, enkelglas en zonder geluidisolatie.
Voorts blijkt volgens [appellant A] en [appellant B] uit het akoestisch onderzoek dat reeds wanneer met de landelijke gemiddelden wordt gerekend, de maximaal aanvaardbare geluidniveaus worden overschreden en dat aanvullende maatregelen nodig zijn. Uit het rekenresultaat van tabellen 4.5 en 4.6 van het akoestisch rapport blijkt volgens hen dat de voorgenomen maatregelen de geluidbelasting tijdens de dagperiode zelfs vergroten. Bovendien is het effect van het te plaatsen geluidwerende scherm onduidelijk, aldus [appellant A] en [appellant B].
6.1. De raad acht de geluidsituatie aanvaardbaar op grond van landelijk gehanteerde geluidnormen en het feit dat de geluidbeperkende maatregelen zorgen voor een afname van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bij de woning van [appellant A] en [appellant B].
6.2. In de toelichting is vermeld dat het plan alleen uitvoerbaar is als uit akoestisch onderzoek blijkt dat de uitvoering van het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen en tuinen. Volgens de toelichting is er een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat als ten gevolge van het plan een toename van het geluidniveau met meer dan 2 dB(A) optreedt, waarbij het equivalente geluidniveau in een woning meer dan 35 dB(A) etmaalwaarde en het maximale geluidniveau meer dan 55 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Het woon- en leefklimaat is volgens de toelichting eveneens onaanvaardbaar als het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de buitengevel van een woning hoger is dan 55 dB(A) etmaalwaarde en de maximale geluidbelasting meer dan 70 dB(A) bedraagt.
In de toelichting is voorts vermeld dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is, wanneer specifiek omschreven aanvullende maatregelen worden genomen. Een van deze maatregelen is het plaatsen van een akoestisch scherm op de erfgrens nabij de woning van [appellant A] en [appellant B].
6.3. Anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, volgt uit het akoestisch onderzoek niet dat de maximaal aanvaardbare geluidbelasting van de gevel van hun woning wordt overschreden. Een vergelijking tussen de toekomstige geluidbelasting van hun gevel in de situaties met en zonder geluidwerende maatregelen kan niet zoals zij stellen met tabellen 4.5 en 4.6 worden gemaakt, maar dient met tabellen 4.2 en 4.7 te worden gemaakt. Daaruit blijkt dat bij realisering van het plan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de gevel van hun woning tussen 7.00 uur en 19.00 uur door de geluidwerende maatregelen wordt teruggebracht van 50 dB(A) tot 47 dB(A), terwijl het maximale geluidniveau door de geluidwerende maatregelen toeneemt van 57 dB(A) tot 58 dB(A). Dat is minder dan de grenswaarden van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau. Gelet hierop is het effect van het geluidwerende scherm voldoende duidelijk.
6.4. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat uit metingen blijkt dat de gevels van woningen die vergelijkbaar zijn met de woning van [appellant A] en [appellant B] - oudere woningen zonder geluidisolatie met enkelsteensmuren, enkelglas en soortgelijke isolatieroosters - een geluidwering van ten minste 18 dB(A) hebben. Met deze geluidwering en een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de gevel van 47 dB(A), zal volgens de raad het equivalente geluidniveau in de woning niet meer dan 35 dB(A) bedragen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ten gevolge van geluidhinder.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
579-803.