201306013/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Opijnen, gemeente Neerijnen,
en
de raad van de gemeente Neerijnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2013, nummer 2013-02-8576, heeft de raad het bestemmingsplan "Waaldijk 20a, Opijnen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door drs. B. Peeters en ing. J.J.L. de Vrees, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] betoogt dat het plan, dat een nieuwe woning mogelijk maakt aan de [locatie] te Opijnen, ten onrechte geen regeling bevat voor de afwatering van het plangebied. De voorziene verharding in het gebied zal zorgen voor een zwaardere belasting van de afwateringen op de aan het plangebied grenzende gronden van [appellant]. De afwateringen die blijkens de plantoelichting in het plangebied worden aangelegd, zijn volgens [appellant] ten onrechte niet vastgelegd in de planregels en de verbeelding.
Daarnaast betoogt [appellant] dat de ontsluiting van de voorziene woning naar de openbare weg niet is verzekerd.
2.1. Aan het plangebied is voor een deel de bestemming "Wonen" en voor het andere deel de bestemming "Tuin" toegekend. Aan een groot deel van het plangebied is tevens de bestemming "Waterstaat - Waterkering" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Tuin" bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, zijn de gronden met de bestemming "Wonen" bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterkering" mede bestemd voor de instandhouding, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en de bijbehorende voorzieningen zoals dijksloten en andere waterstaatwerken.
In de plantoelichting staat dat de afwatering van het plangebied zal geschieden door een sloot ten oosten en een sloot ten westen van het perceel, waartussen een open verbinding wordt aangelegd.
2.2. Vaststaat dat het plan zich niet verzet tegen de in de plantoelichting voorziene afwateringen. Niet in geschil is dat het realiseren van een nieuwe waterberging noodzakelijk is ter compensatie van het verharden van een deel van het plangebied en het dempen van een sloot. Uit het wateradvies blijkt dat voor de uitvoering van het plan op grond van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 een watervergunning van het waterschap is vereist. Ter zitting heeft de raad gesteld dat aan deze vergunning een voorwaarde met betrekking tot de te compenseren waterberging zal worden verbonden en dat de exacte plaatsing van de wateren bij de procedure van de watervergunning wordt betrokken. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de realisatie van de waterberging publiekrechtelijk is gewaarborgd. Derhalve heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om de aanleg van de waterberging door middel van een voorwaardelijke verplichting in het plan op te nemen. Het betoog faalt.
2.3. Volgens de raad zal het perceel via de gronden aan de zuidzijde daarvan kunnen worden ontsloten. De raad heeft toegelicht dat voor de realisatie van een ontsluiting op deze locatie ingevolge de Keur Waterschap Rivierenland een watervergunning is vereist, die zoals uit overleg tussen de raad en het waterschapsbestuur is gebleken, zal kunnen worden verleend. Uit dit overleg is de raad voorts gebleken dat het Waterschap Rivierenland als eigenaar van de betreffende gronden bereid is de daarvoor benodigde akkoordverklaring af te geven. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan wat betreft de ontsluiting niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
579-803.