201306302/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Koornwaard B.V., gevestigd te Heukelum, gemeente Lingewaal,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2013, kenmerk PDN/2013-070, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) het gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn).
Tegen dit besluit hebben De Koornwaard en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2013, waar De Koornwaard, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door J.M. Verhoeven, werkzaam bij BMD Advies Rijndelta B.V., [appellant sub 2] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot-Valenteijn, bijgestaan door drs. E.R. Osieck en ir. D. Bal, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover thans van belang, wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstellingen behoren in ieder geval: […]
b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten, voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het vierde lid gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
2. Het gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid is onder meer aangewezen voor het prioritaire habitattype "bossen op alluviale grond met Alnus Glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)" (H91E0) (alluviale bossen) en de habitatsoort "kamsalamander (Triturus cristatus)" (H1166). Voor habitattype H91EO, subtype A (zachthoutooibossen) en subtype B (essen iepenbossen) is de instandhoudingsdoelstelling "behoud van oppervlakte en kwaliteit" opgenomen. Voor habitattype H91EO, subtype C (beekbegeleidende bossen) is de instandhoudingsdoelstelling "behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit" opgenomen. Voor de habitatsoort kamsalamander is de instandhoudingsdoelstelling "uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie" opgenomen.
Het beroep van De Koornwaard
3. De Koornwaard stelt dat de noordwestelijk gelegen hoek en het zuidelijke deel van haar bedrijfsperceel, kadastraal bekend gemeente Heukelum, sectie D 561, (hierna: het perceel) ten onrechte deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. Volgens haar maken betreffende gronden geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur en voldoen ze niet aan de voorwaarden voor zogenoemde nieuwe natuur die met het natuurgebied moet worden meebegrensd. Voorts maakte het zuidelijke deel van het perceel geen deel uit van het beschermd natuurmonument "Oeverlanden Linge", terwijl er al langer waarden aanwezig zijn. Het besluit is, volgens haar, ten aanzien van deze gronden onvoldoende gemotiveerd.
3.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat slechts het op het zuidelijke deel van het perceel gelegen bosje binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied is opgenomen, omdat daar waarden aanwezig zijn.
3.2. Ten aanzien van de noordwestelijk gelegen hoek van het perceel, is de Afdeling uit het bestreden besluit, de daarbij behorende kaart, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting gebleken dat bedoelde gronden geen deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. De grens van het Natura 2000-gebied loopt ter plaatse gelijk aan de noordwestelijke grens van het perceel. Het betoog mist dan ook in zoverre feitelijke grondslag. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. De omstandigheid dat in het bestreden besluit niet expliciet is ingegaan op de noordwestelijke hoek, maar daar is volstaan met de vermelding dat "enkel het zuidelijk deel van het perceel binnen het Natura 2000-gebied is opgenomen", is daartoe onvoldoende.
Ten aanzien van de stelling van De Koornwaard ter zitting dat de grens van het Natura 2000-gebied in vergelijking met eerdere begrenzingen van het natuurgebied ten onrechte is opgeschoven in de richting van de noordwestelijke grens van het perceel, overweegt de Afdeling dat met deze enkele stelling niet is gebleken dan wel aannemelijk gemaakt dat aan de begrenzing geen ecologische criteria ten grondslag zijn gelegd dan wel dat geen sprake is van een logische begrenzing van het Natura 2000-gebied.
Het betoog betreffende de noordwestelijke hoek van het perceel faalt dan ook.
3.3. Voor zover De Koornwaard stelt dat het zuidelijke deel van haar perceel ten onrechte deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied en in het besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom dat het geval is, is het volgende van belang.
Ten aanzien van dit deel van het perceel heeft de staatssecretaris ter zitting nader toegelicht dat het is aangewezen als Habitatrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van het habitattype "zachthoutooibossen" (H91EO, subtype A) en omdat het deel uitmaakt van het leefgebied van de kamsalamander. De aanwezigheid van het habitattype "zachthoutooibossen" is door De Koornwaard ter zitting bevestigd. De enkele aanwezigheid van dit habitattype is reeds voldoende ecologische reden om het zuidelijke deel van het perceel als Habitatrichtlijngebied aan te wijzen. De omstandigheid dat dit deel van het perceel geen deel uitmaakt(e) van de ecologische hoofdstructuur en het beschermd natuurmonument "Oeverlanden Linge" dan wel niet is aan te merken als nieuwe natuur, doet daaraan niet af. Voorts heeft De Koornwaard niet aannemelijk gemaakt dat dit deel van het perceel geen deel uitmaakt van het, potentieel, leefgebied van de kamsalamander. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris het zuidelijke deel van het perceel niet als Habitatrichtlijngebied heeft mogen aanwijzen.
Het betoog faalt.
3.4. Het beroep van De Koornwaard is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] stelt dat zijn percelen, kadastraal bekend gemeente Asperen, 854 en 303, ten onrechte deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. Hij stelt dat beide percelen, al dan niet deels, in gebruik zijn als moestuin. Voorts zijn op perceel 854 een haventje en botenhuis gerealiseerd. [appellant sub 2] vreest dat dit bestaand gebruik niet kan worden voortgezet.
4.1. De staatssecretaris stelt zich ten aanzien van perceel 303 op het standpunt dat waarden aanwezig zijn en dit perceel in het verleden al is aangewezen als beschermd natuurmonument. Ten aanzien van perceel 854 stelt de staatssecretaris dat conform de criteria van de Habitatrichtlijn uitsluitend ecologische overwegingen een rol hebben gespeeld bij de selectie en begrenzing van de Natura 2000-gebieden.
4.2. Ten aanzien van dit deel van bedoelde percelen heeft de staatssecretaris ter zitting nader toegelicht dat deze zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van het habitattype "alluviale bossen" (H91E0). Door [appellant sub 2] is gesteld noch aannemelijk gemaakt dat op bedoelde percelen geen waarden voorkomen die kwalificeren als dit habitattype. De staatssecretaris heeft dan ook een ecologische reden aan de begrenzing ten grondslag gelegd en heeft geen reden hoeven zien deze percelen buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied te laten.
Voor zover [appellant sub 2] vreest dat het bestaand gebruik niet kan worden gehandhaafd, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 november 2008 in zaak nr. 200802545/1, dat eerst in het beheerplan een nauwkeuriger vaststelling van de gevolgen van de aanwijzing voor het bestaande gebruik kan plaatsvinden. Daarnaast brengt artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 met zich dat een vergunning op grond van die wet nodig is, indien sprake is van een project dat, of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Of het bestaand gebruik als onder meer moestuin en haventje in het beheerplan kan worden vrijgesteld van vergunningplicht en in een voorkomend geval een vergunning al dan niet kan worden verleend, kan niet op voorhand in algemene zin in een besluit als het onderhavige worden vastgesteld, maar dient in het beheerplan zelf te worden bepaald.
Het betoog faalt.
4.3. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
458.