201306677/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Woonbelangen 't Isselt, gevestigd te Ulft, gemeente Oude IJsselstreek, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiepark 't Isselt Ulft" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2014, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. D. van Hijkoop, advocaat te Doetinchem, en de raad, vertegenwoordigd door I.J.M. Testroet-Schoepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan ziet op het recreatiepark ’t Isselt te Ulft (hierna: het recreatiepark) en is conserverend van aard. Een groot aantal woningen in het recreatiepark wordt permanent bewoond op basis van een persoonsgebonden beschikking. Het plan voorziet niet in een regeling ten behoeve van permanente bewoning van deze recreatiewoningen.
3. De stichting en anderen betogen dat de raad aan de gronden van de recreatiewoningen in het plangebied, die met een persoonsgebonden gedoogbeschikking permanent worden bewoond, ten onrechte niet tevens een woonbestemming heeft toegekend. Daartoe voeren de stichting en anderen aan dat het toekennen van de door hen gewenste bestemming niet stuit op beleidsmatige bezwaren. In dit verband betogen de stichting en anderen dat de raad de Beleidsnotitie permanente bewoning in recreatieverblijven, vastgesteld door de raad op 10 december 2009 (hierna: de beleidsnotitie) niet aan het plan ten grondslag mocht leggen, nu daarin alleen beleidsregels voor de toepassing van de handhavingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders zijn opgenomen.
De stichting en anderen betogen dat de raad bovendien onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de financiële gevolgen die het plan voor de bewoners van het recreatiepark heeft. In dit verband wijzen de stichting en anderen erop dat de gemeente in het verleden de indruk heeft gewekt dat de recreatiewoningen voor permanente bewoning mogen worden gebruikt.
3.1. De raad betoogt dat tegen de mogelijkheid tot het permanent bewonen van de op het recreatiepark aanwezige recreatiewoningen bezwaren bestaan, nu de aldaar aanwezige woningen beschikbaar dienen te zijn ten behoeve van recreatie en toerisme. De raad wijst daarbij op de beleidsnotitie.
De raad betoogt dat de financiële gevolgen voor de bewoners van het recreatiepark bij het besluit zijn betrokken maar dat hij daaraan geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend, nu deze gevolgen voor rekening van de bewoners behoren te blijven. In dit verband wijst de raad erop dat uit de door de stichting en anderen overgelegde leveringsaktes blijkt dat bewoners een bouwterrein geleverd hebben gekregen dat is bestemd voor de bouw van een recreatiewoning met een recreatieve bestemming. De raad ontkent dat hij in het verleden aan de bewoners heeft toegezegd dat op het recreatiepark permanent mag worden gewoond.
3.2. In de beleidsnotitie staat vermeld dat recreatieverblijven uitsluitend zijn bedoeld om recreatief in te verblijven en niet om in te wonen. Om toeristen en recreanten de mogelijkheid te blijven bieden om in de gemeente te overnachten, is het volgens de beleidsnotitie van belang dat de verschillende recreatieverblijven overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming worden gebruikt. In de beleidsnotitie staat voorts vermeld dat aan dit beleidspunt ook bij toekomstige ontwikkelingen zal worden vastgehouden. In nieuwe bestemmingsplannen wordt dan ook opgenomen dat nieuwvestiging of uitbreiding van een recreatiepark alleen wordt toegelaten wanneer in het bestemmingsplan de verplichting tot bedrijfsmatige verhuur wordt opgenomen.
Ten aanzien van bestaande permanente bewoning heeft de raad door het verstrekken van persoonsgebonden gedoogbeschikkingen beoogd een voorziening te treffen voor bestaande gevallen zonder daarmee te voorzien in een recht tot permanente bewoning van een recreatiewoning.
3.3. De beleidsnotitie heeft weliswaar hoofdzakelijk betrekking op het handhavingsbeleid met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoningen, maar daarin wordt ook de keuze gemaakt om permanente bewoning van recreatiewoningen niet bij recht toe te staan. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking kunnen nemen dat het toekennen van een woonbestemming voor recreatiewoningen ten koste gaat van het aan de gemeente toebedeelde contingent aan nieuwbouwwoningen. De raad heeft bij de vaststelling van het plan in redelijkheid van dit beleid kunnen uitgaan.
3.4. De raad heeft overeenkomstig het door hem gevoerde beleid beoogd het recreatiepark beschikbaar te houden voor recreanten. Nu persoonsgebonden gedoogbeschikkingen geen recht inhouden om de in het plangebied aanwezige recreatiewoningen permanent te bewonen en niet is gebleken van rechten die de bewoners anderszins kunnen doen gelden, heeft de raad in zoverre in redelijkheid kunnen afzien van een planregeling die voorziet in permanente bewoning van de recreatiewoningen in het plangebied. Daarbij heeft de raad kunnen betrekken dat de gronden in het plangebied na het vervallen van de persoonsgebonden gedoogbeschikkingen weer ten behoeve van recreatie kunnen worden gebruikt. Voor zover een recreatiewoning nadien als tweede woning mag worden gebruikt, leidt dit, anders dan de stichting en anderen betogen, niet tot het oordeel dat de gronden alsdan niet ten behoeve van recreatieve doeleinden worden gebruikt.
De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de financiële consequenties van het niet opnemen van een regeling voor permanente bewoning van het recreatiepark voor rekening en risico van de bewoners van het recreatiepark komen, nu uit het vorige bestemmingsplan en de overgelegde leveringsaktes blijkt dat het aan hen op voorhand kenbaar was dat de recreatiewoningen niet bestemd waren voor permanente bewoning ervan. De stichting en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad toezeggingen heeft gedaan waardoor de bewoners gerechtvaardigd erop konden vertrouwen dat de recreatiewoningen op het recreatiepark permanent mochten worden bewoond. Gelet op het vorenstaande heeft de raad het plan overeenkomstig het door hem gevoerde beleid kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van de stichting en anderen dat het Kwalitatief Woon Programma Achterhoek 2010-2019 en de Ruimtelijke Verordening Gelderland niet in de weg staan aan het opnemen van een regeling ten behoeve van permanente bewoning van het recreatiepark, raakt de rechtmatigheid van het plan niet. Indien dit betoog zou slagen, volgt daaruit immers nog niet de verplichting voor de raad een regeling voor permanente bewoning op het recreatiepark in het plan op te nemen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
579-779.