201307098/1/R4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Strijen,
en
de raad van de gemeente Strijen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.E. Klijn Velderman en M.M.A. Koster, en de raad, vertegenwoordigd door L. Bos, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan geeft onder meer een planologische regeling voor de gronden aan de Oudendijk 29-37.
3. [appellant] betoogt dat de raad het plan ten opzichte van het ontwerpplan niet in zijn nadeel mocht vaststellen door op zijn perceel aan de [locatie] geen woning toe te staan, zonder hem in de gelegenheid te stellen om zienswijzen naar voren te brengen.
3.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. De door [appellant] bedoelde afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bestemming van de gronden aan de Oudendijk 29-37 als zodanig niet is gewijzigd en dat bij vaststelling van het plan slechts op het perceel aan de [locatie] de mogelijkheid om een woning te realiseren, is komen te vervallen.
Het betoog faalt.
4. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden aan de Oudendijk 29-37, voor zover ter plaatse van het perceel aan de [locatie] is voorzien in de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bijgebouw". [appellant] betoogt dat het plan zijn gevestigde rechten en belangen schendt omdat het niet voorziet in een woning op zijn perceel. Hij wijst er in dit kader op dat het voorheen geldende plan ter plaatse een woning toestond en dat het houten gebouw dat op het perceel aan de [locatie] staat in het verleden als woning is gebruikt.
4.1. De raad stelt dat het voorheen geldende bestemmingsplan abusievelijk vijf wooneenheden mogelijk maakte op de gronden aan de Oudendijk 29-37: feitelijk staan volgens de raad op deze gronden vier woningen en een schuur, welke schuur in eigendom is van [appellant]. Deze omissie in het plan is hersteld en de feitelijke situatie is alsnog als zodanig bestemd, aldus de raad.
4.2. Volgens de verbeelding zijn aan de gronden aan de Oudendijk 29-37 de bestemming "Wonen" en de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden 4" toegekend. Voorts is ter plaatse van het perceel aan de [locatie] de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bijgebouw" toegekend.
4.3. Aan de gronden aan de Oudendijk 29-37 was onder het voorheen geldende plan de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden 5" toegekend.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het houten gebouw op het perceel aan de [locatie] sinds 1955 niet meer als woning is gebruikt. Evenmin is in geschil dat aan [appellant] geen vergunning is verleend voor de bouw van een woning. Gelet hierop is geen sprake van een bestaande legale situatie die de raad in beginsel bij recht mogelijk had moeten maken. Nu de raad abusievelijk in het voorheen geldende plan ter plaatse een woning mogelijk heeft gemaakt, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de gekozen bestemmingsregeling voor het perceel aan de [locatie] heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
528-786.