201307106/1/A2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2013 in zaak nr. 12/6166 in het geding tussen:
[verzoeker], kantoorhoudend te [plaats]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2012 heeft de raad het verzoek van [verzoeker] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van zijn cliënt afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2012 heeft de raad het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2013 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. W.C.M. Smits, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven die grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend, mits de raad de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij de raad tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt de raad geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
Volgens de Leidraad bewerkelijke zaken, versie december 2008, pagina's 5 en 6, kan bewerkelijkheid worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit. Daarbij gaat het om bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om vergoeding van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.
2. [verzoeker] is onder nummer 4IZ4633 toegevoegd aan haar cliënt voor het verlenen van rechtsbijstand in een strafprocedure. Aan haar cliënt is onder meer artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd.
Bij aanvraagformulier, getekend op 3 februari 2012, heeft [verzoeker] aangeduid dat zij tot heden 18 uren aan de zaak heeft besteed en heeft zij de raad verzocht om toekenning van extra uren. In een brief van dezelfde datum heeft [verzoeker] haar verzoek nader toegelicht. Voorts heeft [verzoeker] een urenspecificatie van de tot dusver verrichte werkzaamheden en een modelbegroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden overgelegd.
De raad heeft aan het besluit van 23 februari 2012, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 2 november 2012, ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de zaak feitelijk of juridisch zo complex is dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden. De raad heeft zich in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor Bezwaar van de raad (hierna: de commissie) van 1 november 2012, op het standpunt gesteld, dat niet is gebleken dat in deze zaak een bijzondere rechtsvraag aan de orde is die zich in dit soort zaken zelden voordoet en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld gemoeid is. De door [verzoeker] beschreven rechtsvraag kan in dit geval niet als een zodanige rechtsvraag worden aangemerkt, aangezien het niet uitzonderlijk is dat een zaak wordt aangehouden in afwachting van een antwoord op prejudiciële vragen die zijn gesteld in andere zaken dan in de onderhavige. Voorts heeft de raad zich in dat besluit op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex. De werkzaamheden zoals het voeren van besprekingen met rechtzoekende, het overleg met instanties, het opvragen van stukken, het bestuderen van het dossier en het schrijven van een pleitnota zijn in strafzaken niet ongebruikelijk, aldus de raad.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de zaak niet juridisch complex is. Zij heeft daartoe overwogen dat een zaak die ziet op de toepassing van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, gegeven de vraag of en in hoeverre een eventuele sanctie op overtreding van dit artikel verenigbaar is met richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008, over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), juridisch gezien complex lijkt en dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dat in dit geval anders ligt.
4. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. De raad voert daartoe aan dat de rechtbank miskent dat [verzoeker] aannemelijk had moeten maken dat de zaak juridisch complex is en dat zij daarin niet is geslaagd.
4.1. Dat [verzoeker], als aanvrager van de toekenning van extra uren, aannemelijk dient te maken dat de zaak juridisch complex is, laat onverlet dat de raad zijn besluit tot afwijzing van de aanvraag om toekenning van extra uren dient te motiveren. De raad heeft in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie, afdoende gemotiveerd waarom de zaak niet juridisch complex is. De raad heeft zich in dat besluit in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vraag of en hoeverre een eventuele sanctie op overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht verenigbaar is met de onder 3 genoemde richtlijn in dit geval geen bijzondere rechtsvraag is aangezien het niet uitzonderlijk is dat een zaak zoals de onderhavige wordt aangehouden vanwege in een andere zaak gestelde prejudiciële vragen. Voorts is niet gebleken van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex. [verzoeker] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Aan hetgeen de raad overigens heeft betoogd wordt niet toegekomen.
6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 23 februari 2012 van de raad alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2013 in zaak nr. 12/6166, voor zover aangevallen;
III. verklaart het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
362-680.