201307897/1/R4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te Alphen aan den Rijn, en [appellant B], wonend te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening kernen Woubrugge-Hoogmade" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en ir. D. Konings, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009 in zaak nr. 200805502/1/R2. Hierbij heeft de Afdeling het besluit van het college van gedeputeerde staten van 24 juni 2008 over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Jacobswoude, thans gemeente Kaag en Braassem, bij besluit van 18 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kernen Woubrugge-Hoogmade" vernietigd, onder meer voor zover het betrof het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" dat betrekking heeft op het perceel van [appellant]. De Afdeling overwoog daartoe dat de raad ter zitting had erkend dat de gevolgen van de grootte van het ter plaatse toegekende bouwvlak voor de veehouderij onvoldoende waren onderzocht. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling heeft de raad onderzoek gedaan naar de gewenste bestemming ter plaatse, waarna het plan - voorzien van een nadere motivering - is vastgesteld. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf van [appellant].
3. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroep ingetrokken voor zover het betreft de wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw op zijn perceel, alsook voor zover het betreft de grootte van het bouwvlak dat is toegekend aan de Vrouwgeestweg 49.
4. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" dat betrekking heeft op zijn perceel aan de [locatie] te Woubrugge, voor zover aan dat perceel niet een bouwvlak met een oppervlakte van 1,1 hectare is toegekend. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in mogelijkheden om zijn veehouderij in de toekomst uit te breiden. Hij voert in dit kader aan dat uitbreiding noodzakelijk is in verband met de gewijzigde welzijnseisen voor varkens. Voor zover de raad van mening is dat uitbreiding van het bedrijf niet mogelijk is omdat dit een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden meebrengt, wijst [appellant] erop dat dit met de toepassing van moderne technieken kan worden voorkomen.
4.1. De raad stelt dat de begrenzing van het bouwvlak is afgestemd op zowel de bestaande bebouwing als op de omgevingsvergunning die bij besluit van 22 november 2011 is verleend voor het veranderen van de inrichting voor varkenshouderij/rundveehouderij in verband met een - overigens nog niet gerealiseerde - uitbreiding. Een uitbreiding die verder gaat dan hetgeen met deze vergunning mogelijk is gemaakt, kan volgens de raad niet zonder meer in het plan worden voorzien. Daartoe wijst de raad erop dat uitbreiding van het bedrijf het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen kan aantasten.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de raad de feitelijke en de vergunde situatie als zodanig heeft bestemd, en dat er voor een verdere uitbreiding ten tijde van het bestreden besluit geen concrete plannen bestonden. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het perceel van [appellant] op korte afstand van woningen ligt, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen medewerking te verlenen aan de door [appellant] gewenste verdere vergroting van het bouwvlak in verband met eventuele toekomstige uitbreidingsplannen.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
528-786.