ECLI:NL:RVS:2014:795

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201307723/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen' en de ontvankelijkheid van beroepschriften

Op 5 maart 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen', dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Ubbergen was vastgesteld. Twee appellanten, wonend in Beek-Ubbergen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Raad heeft de zaak behandeld op 10 februari 2014, waarbij de appellanten en vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren. De Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep van de eerste appellant beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet-ontvankelijk is, omdat zijn zienswijze geen betrekking had op de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijktoren'. De Raad oordeelde dat de appellant niet tijdig zijn bezwaren had ingediend en dat er geen rechtvaardiging was voor deze nalatigheid.

De tweede appellant betoogde dat het bestemmingsplan ten onrechte geen tweede woning op zijn perceel toestond. De Raad overwoog dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de belangen van de ruimtelijke ordening voorop staan. De Raad concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet mogelijk maken van een tweede woning in overeenstemming is met de doelstellingen van het bestemmingsplan en de bescherming van natuur- en cultuurhistorische waarden. De Raad verklaarde het beroep van de tweede appellant ongegrond.

De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de Raad bij het toetsen van bestemmingsplannen en de noodzaak voor appellanten om tijdig en adequaat hun zienswijzen in te dienen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307723/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Beek-Ubbergen, gemeente Ubbergen,
2. [appellant sub 2], wonend te Beek-Ubbergen, gemeente Ubbergen,
en
de raad van de gemeente Ubbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stuwwal en beschermd dorpsgezicht Ubbergen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 2] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2014, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.M. Smetsers, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordig door H. Petter en drs. M.A. Wijnen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. Het beroep van [appellant sub 1] is volgens de raad niet-ontvankelijk omdat de zienwijze van [appellant sub 1] geen betrekking heeft op de aanduiding "specifieke vorm van natuur - uitkijktoren" (hierna: de aanduiding).
2.1. Het beroep van [appellant sub 1] gericht tegen de vaststelling van de aanduiding steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
De Afdeling volgt dienaangaande niet de stelling van [appellant sub 1] dat de door hem naar voren gebrachte zienswijze mede de aanduiding betreft. Daartoe is het volgende van belang. De inspraakreactie van [appellant sub 1] over het voorontwerpplan betreft mede de bedoelde aanduiding. In de inspraaknota is vermeld dat de inspraakreactie van [appellant sub 1] voor zover het de aanduiding betreft niet wordt gedeeld en geen aanleiding geeft tot aanpassing van het voorontwerpplan. In de zienswijze is uitsluitend vermeld dat de reactienota wat dit punt betreft voor kennisgeving wordt aangenomen en worden geen bezwaren ten aanzien van de aanduiding in het ontwerpplan naar voren gebracht. Gelet hierop heeft de zienswijze geen betrekking op de aanduiding. De brief van 14 juni 2013 waarin [appellant sub 1] alsnog zijn bezwaren tegen de aanduiding naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet op het vorenstaande betreft de zienswijze immers niet de aanduiding. Anders dan [appellant sub 1] stelt kan de brief van 14 juni 2013 derhalve evenmin als een nadere motivering van de zienswijze daaromtrent worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 alsmede met artikel 6:13, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat in de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 mei 2013, zaak nr. SBR 12/5592 zijn beroep tegen het ongegrond verklaren van zijn bezwaren tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een uitkijktoren op de locatie waar in het plan de aanduiding is toegekend, gegrond is verklaard. Hetgeen in deze uitspraak is vermeld, kan niet bewerkstellingen dat het [appellant sub 1] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij, hangende zijn beroep bij de rechtbank, heeft nagelaten over de aanduiding bij het ontwerpplan een zienswijze naar voren te brengen.
Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een tweede woning op de gronden aan de [locatie] te Beek. Hij voert hiertoe aan dat in het verleden de mogelijkheid bestond een tweede woning te realiseren en dat zijn huidige woning te groot voor hem is.
3.1. In de verbeelding van het plan is één bouwvlak ter plaatse van de bestaande woning weergegeven op het plandeel met de bestemming "Wonen-2" betreffende de gronden aan de [locatie] te Beek.
Ingevolge artikel 18, lid 18.2, onder 18.2.2, aanhef en onder a, van de planregels geldt voor de situering van hoofdgebouwen dat hoofdgebouwen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding bouwvlak.
Ingevolge lid 18.2, onder 18.2.3, aanhef en onder a, geldt voor hoofdgebouwen dat het aantal woningen en/of wooneenheden niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal.
3.2. Blijkens de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Kern Beek I", dat is vastgesteld door de raad bij besluit van 7 december 1978 en is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland bij besluit van 17 april 1981, was aan de gronden aan wat thans de [locatie] te Beek is, de bestemming "Woondoeleinden" met één bebouwingszone ter plaatse van de bestaande woning toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid B, onder 2, van de planvoorschriften mag een woning slechts worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingszones.
3.3. De raad stelt zich op het standpunt dat in het gebied rond de Van der Veurweg het behoud van de aanwezige landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden en het bestaande bebouwingsbeeld voorop staan. Om aantasting van deze waarden door verdichting tegen te gaan, heeft de raad tot uitgangspunt genomen dat geen nieuwe, zelfstandige woningen mogelijk worden gemaakt. Om zo nodig wel tegemoet te kunnen komen aan de behoefte naar zorg in combinatie met wonen heeft de raad met artikel 18, lid 18.3, onder 18.3.5 van de planregels voorzien in de mogelijkheid dat tijdelijk een groter oppervlakte aan bijgebouwen wordt toegestaan. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het mogelijk maken van een tweede woning aan de [locatie] zich niet met het hiervoor genoemde uitgangspunt verdraagt. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, heeft de raad voorts geen aanleiding hoeven zien om van dit uitgangspunt af te wijken. Daartoe is van belang dat geen tweede woning aanwezig is en dat het vorige bestemmingsplan "Kern Beek I" daarin ook niet voorzag. De gronden aan de [locatie] zijn ten opzichte van het vorige plan ongewijzigd bestemd zodat, wat er ook zij van de wijze waarop volgens [appellant sub 2] de in het verleden bestaande bouwmogelijkheden zijn benut, geen sprake is van bestaande rechten voor het realiseren van een zelfstandige tweede woning. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen groter gewicht behoeft te worden toegekend aan het belang van [appellant sub 2] om een tweede woning te mogen realiseren dan aan de belangen die met het plan zijn gediend.
Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in één bouwvlak ter plaatse van de bestaande woning aan de [locatie] te Beek. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 2] betoogt dat plan voor de gronden betreffende het perceel kadastraal bekend B3246 (hierna: het perceel) voorziet in te beperkte bebouwingsmogelijkheden. Hij voert hiertoe aan dat het gebied waar het perceel deel van uitmaakt slechts een beperkte bijdrage levert aan de doelstellingen van de zogenoemde Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), omdat het door woningen is omsloten. Voorts voert hij aan dat in het verleden ruimere bebouwingsmogelijkheden bestonden voor het perceel. [appellant sub 2] betoogt verder dat met het toekennen van de bestemming "Wonen-2" de aanwezige natuurwaarden en cultuurhistorische waarden voldoende kunnen worden beschermd. Daarnaast voert [appellant sub 2] aan dat het onbebouwd laten van het perceel zal leiden tot vervuiling daarvan en dat hij schade zal leiden. Ten slotte wijst [appellant sub 2] erop dat in het recente verleden bebouwing is gerealiseerd in de omgeving van het perceel en dat voor een locatie bij het Kastanjedal de bestemming "Wonen-2" is toegekend terwijl daar voorheen een natuurbestemming gold.
4.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Natuur" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn alleen de bestaande gebouwen toegestaan.
Ingevolge lid 14.2, onder 14.2.1, onder a, is de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 meter.
4.2. Blijkens de plankaart van het bestemmingsplan "Kern Beek II, herziening 2", dat is vastgesteld door de raad op 8 december 1988 en is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 23 juni 1989, was aan het perceel de bestemming "Natuurgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op de gronden die zijn bestemd als "Natuurgebied" geen gebouwen worden opgericht.
Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.2, voor zover hier van belang, mogen worden opgericht andere bouwwerken nodig in het kader van deze bestemming. De hoogte van deze bouwwerken mag maximaal 2 meter bedragen.
4.3. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebied waartoe het perceel behoort deel uitmaakt van de EHS, waarbinnen het behoud van de aanwezige natuurwaarden voorop staat. Om aantasting van deze waarden door verdichting tegen te gaan, heeft de raad tot uitgangspunt genomen dat niet wordt voorzien in bebouwingsmogelijkheden die ruimer zijn dan die waarin de relevante vorige bestemmingsplannen voorzagen. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het mogelijk maken van meer dan de in het plan voorziene bebouwingsmogelijkheden voor het perceel zich niet met het voormelde uitgangspunt verdraagt. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om van dit uitgangspunt af te wijken. In dat verband is van belang dat de raad in aanmerking heeft genomen dat rond het gebied waartoe het perceel behoort weliswaar verscheidene woningen liggen, maar dat deze op een zodanige ruime afstand van elkaar zijn gelegen met ruime tuinen en tussenliggend groen, dat het gebied een bijdrage levert aan de doelstelling van de EHS. Voorts is van belang dat geen bebouwing aanwezig is op het perceel en dat het vorige bestemmingsplan "Kern Beek II, herziening 2" voorzag in gelijkluidende bebouwingsmogelijkheden. Gelet hierop is het perceel ten opzichte van het vorige plan ongewijzigd bestemd zodat, wat er ook zij van de bebouwingsmogelijkheden die bestonden voordat het vorige bestemmingsplan "Kern Beek II, herziening 2" van kracht werd, geen sprake is van bestaande rechten voor het realiseren van meer omvangrijke bebouwing dan waarin het plan voorziet. Verder waarborgt de bestemming "Wonen-2" volgens de raad weliswaar voldoende dat de daarin voorziene bebouwingsmogelijkheden geen onevenredige afbreuk doen aan de natuur- en landschapswaarden, maar de raad heeft op het perceel dergelijke bebouwingsmogelijkheden niet willen toestaan. Verder heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het plan ertoe zal leiden dat het perceel onaanvaardbaar wordt vervuild, nog daargelaten of deze omstandigheid ertoe zou leiden dat het plan had moeten voorzien in bebouwing van het perceel. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
4.4. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met locaties in de omgeving van het perceel waar in het recente verleden bebouwing is gerealiseerd, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat die situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat het vorige bestemmingsplan ter plaatse in bebouwingsmogelijkheden voorzag. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
4.5. Over de door [appellant sub 2] onder verwijzing naar de beantwoording van zienswijze 11 in de zienswijzennota gemaakte vergelijking met de entree van het Kastanjedal, wordt overwogen dat aan de betreffende gronden anders dan [appellant sub 2] meent de bestemming "Natuur" is toegekend en niet de bestemming "Wonen-2". Dit betoog mist feitelijke grondslag.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
12-743.