201308053/1/R4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Betonson Onroerend Goed II B.V. en Beton Son B.V. (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Betonson), gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Giessenlanden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Arkel Dorpskern" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Betonson beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2013, waar Betonson, vertegenwoordigd door J. Wildschut, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.A. Schep, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Betonson betoogt dat de benaming van de aanduiding "geluidszone-industrie" in strijd is met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna: SVBP) 2012, het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna: IMRO) 2012 en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (hierna: PRBP) 2012. Verder voert zij aan dat de aanduiding geen doel dient voor zover deze is toegekend aan het industrieterrein van Betonson, nu ter plaatse geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk zijn. Betonson vreest dat, nu de aanduiding niet alleen is toegekend aan gronden rondom het industrieterrein maar ook aan het industrieterrein zelf, ten onrechte de indruk kan ontstaan dat de geluidzone van het industrieterrein met de vaststelling van het plan gewijzigd is.
2.1. Ingevolge artikel 42, lid 42.1, van de planregels, is in afwijking van hoofdstuk 2 ter plaatse van de aanduiding "geluidszone - industrie" het oprichten van geluidsgevoelige objecten (waaronder begrepen de splitsing van panden in meerdere woningen) niet toegestaan.
In artikel 1, lid 1.34, van de planregels is het begrip "geluidsgevoelige objecten" als volgt omschreven:
"woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder".
2.2. Voor zover Betonson betoogt dat de raad heeft gehandeld in strijd met de Wet geluidhinder door mede aan haar bedrijfsterrein de aanduiding "geluidszone-industrie" toe te kennen, overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Aan het bedrijfsterrein van Betonson is in het plan de bestemming "Bedrijf" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-betonwarenfabriek" toegekend. Voorts is de aanduiding "geluidszone - industrie" toegekend aan dit bedrijfsterrein, maar ook aan gronden die grenzen aan het bedrijfsterrein. Naar het oordeel van de Afdeling kan er redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat de raad door het opnemen van de aanduiding "geluidszone - industrie" niet alle gronden met deze aanduiding heeft aangemerkt als zone in de zin van artikel 40 van de Wet geluidhinder. De raad heeft met de door hem gebruikte techniek bij het toekennen van bestemmingen en aanduidingen genoegzaam duidelijk gemaakt dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-betonwarenfabriek" betrekking heeft op de gronden die het industrieterrein in de zin van artikel 40 van de Wet geluidhinder vormen en dat deze dan ook geen deel uitmaken van de rond het betrokken terrein gelegen zone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
2.3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, vinden de vormgeving, inrichting en elektronische beschikbaarstelling van een visie, plan, besluit of verordening als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, van het besluit en de elektronische beschikbaarstelling van de informatie, bedoeld in artikel 1.2.1, derde lid, een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 1.2.1a, van het besluit en een mededeling als bedoeld in artikel 6.14, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, plaats overeenkomstig de standaarden IMRO2012, IMROPT2012, SVBP2012 en STRI2012, met dien verstande dat de standaard SVBP2012 alleen van toepassing is op bestemmingsplannen, rijksbestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen.
Ingevolge het tweede lid, onder a, kunnen de vormgeving, inrichting en elektronische beschikbaarstelling plaatsvinden overeenkomstig de standaarden IMRO2008, SVBP2008 en STRI2008, voor zover het betreft een visie, plan, besluit of verordening als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, van het besluit die respectievelijk dat is of wordt vastgesteld vóór 1 juli 2013, dan wel, indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, voor die datum daarvan een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.
2.3.1. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het plan is vormgegeven overeenkomstig de SVBP2008 en het IMRO2008.
Artikel 2, tweede lid, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 biedt daartoe in dit geval de mogelijkheid, nu afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de voorbereiding van het plan en het plan vóór 1 juli 2013 in ontwerp ter inzage is gelegd. Voor zover het betoog van Betonson aldus moet worden begrepen dat de SVBP2008, het IMRO2008 en de PRBP2008 in de weg staan aan de door de raad toegekende benaming "geluidszone - industrie" aan de door hem in het plan opgenomen aanduiding, overweegt de Afdeling dat de SVBP2008 en het IMRO2008 daarvoor geen aanknopingspunten bieden.
2.4. Het aangevoerde geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om de aanduiding "geluidszone-industrie" voor een deel van het plangebied op te nemen, zonder daarbij een uitzondering te maken voor gronden met een bestemming die geen geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt. Dit betreft immers een kwestie van plantechniek die voor Betonson geen beperkingen met zich brengt wat betreft de juridisch-planologische mogelijkheden op haar gronden.
3. Betonson voert aan dat de doeleindenomschrijving van de bestemming "Water" onvoldoende duidelijk maakt dat ook de laad- en losactiviteiten ten behoeve van haar bedrijf zijn toegestaan, alsmede de afmeerpalen die ten behoeve van die activiteiten zijn gerealiseerd.
3.1. De raad stelt dat de bestemming "Water" gebruik voor verkeer te water mogelijk maakt en dat de overslagactiviteiten daarbinnen passen. In het voorheen geldende bestemmingsplan was eveneens een dergelijke regeling getroffen, aldus de raad.
3.2. Ter zitting heeft Betonson toegelicht dat over het water goederen worden aan- en afgevoerd naar en van haar bedrijfsterrein, waarvoor kan zijn vereist dat een schip enkele uren ligt aangemeerd, terwijl het begrip "verkeer te water" naar haar mening een doorgaande beweging veronderstelt die dit aanmeren niet mede omvat. De raad heeft toegelicht dat hij van mening is dat dit gebruik onder het begrip "verkeer te water" kan worden gevat.
De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat een redelijke uitleg van het begrip "verkeer te water" in het plan met zich brengt niet alleen doorgaand verkeer te water mogelijk is gemaakt, maar dat ook de laad- en losactiviteiten ten behoeve van Betonson bij recht zijn toegelaten.
Voor zover Betonson heeft gewezen op de aanwezigheid van afmeerpalen ter plaatse van gronden met de bestemming "Water", is van belang dat ingevolge artikel 23, lid 23.3, van de planregels voor gronden met deze bestemming geldt dat op en boven deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. De bouwregels staan dan ook niet in de weg aan het realiseren van afmeerpalen ten behoeve van het aanleggen van schepen in verband met de laad- en losactiviteiten van Betonson.
4. Betonson voert aan dat door toekenning van de aanduiding "Waterstaat-Waterkering" aan een deel van haar gronden de ter plaatse aanwezige bouwwerken ten onrechte onder het overgangsrecht zijn gebracht. Betonson wijst er op dat het niet noodzakelijk is om tot verwijdering van reeds aanwezige bouwwerken over te gaan en dat hiervoor geen gemeentelijke financiële middelen zijn gereserveerd.
4.1. De raad stelt dat het plan zodanig is aangepast dat de bestaande bouwwerken zijn uitgezonderd van het overgangsrecht.
4.2. Ingevolge artikel 39, lid 39.1, zijn de voor "Waterstaat-Waterkering" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het in stand houden, het beheer en het onderhoud en de verbetering van de waterkering.
Ingevolge lid 39.2 mag op deze gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 39.1 genoemde bestemming, naast de bestaande bebouwing, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
4.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij met deze regeling heeft beoogd de feitelijk aanwezige gebouwen toe te staan. De Afdeling stelt vast dat bestaande bebouwing weliswaar is uitgezonderd van de regeling in artikel 39, lid 39.2 en dat de planregeling in zoverre niet is gericht op verwijdering van bestaande bouwwerken, maar dat deze regeling vervangende nieuwbouw voor de bestaande bebouwing niet mogelijk maakt. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat hij dit niet heeft onderkend bij de vaststelling van het plan. De raad heeft voorts niet inzichtelijk gemaakt in verband met welke regelgeving of welk beleid op het gebied van waterhuishouding hij gehouden zou zijn om slechts bestaande bebouwing in het bestemmingsplan toe te staan en vervangende nieuwbouw niet mogelijk te maken. Voor zover voor nieuwbouw als vervanging voor bestaande, legaal aanwezige bebouwing een vergunning van het dagelijks bestuur van het Waterschap Rivierenland zou zijn vereist, valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien dat die enkele omstandigheid er zonder meer aan in de weg staat dat het bestemmingsplan vervangende nieuwbouw van bestaande, legale bebouwing bij recht mogelijk maakt.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover daarbij de bestemming "Waterstaat-Waterkering" is toegekend aan de gronden van Betonson. In zoverre dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
Ten behoeve van nadere besluitvorming overweegt de Afdeling dat de raad, zo nodig in overleg met het dagelijks bestuur van het Waterschap Rivierenland en Betonson, zal moeten bezien in hoeverre vervangende nieuwbouw voor bestaande, legale bebouwing op het bedrijfsterrein van Betonson, voor zover daaraan de bestemming "Waterstaat-Waterkering" is toegekend, mogelijk kan worden gemaakt.
4.4. Om te voorkomen dat na vernietiging ter plaatse in het geheel geen beschermingsregime geldt, zal de Afdeling de voorlopige voorziening treffen dat de bestemming "Waterstaat-Waterkering", voor zover vernietigd, moet worden geacht te gelden tot het moment dat voor de desbetreffende gronden een nieuw bestemmingsplan in werking treedt.
De Afdeling zal de raad opdragen om, voor zover het bestemmingsplan wordt vernietigd, een nieuw bestemmingsplan vast te stellen binnen 26 weken na verzending van de uitspraak. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van dat vast te stellen bestemmingsplan niet opnieuw te worden toegepast.
5. Betonson voert aan dat de definitie van A-watergangen en B-watergangen ten onrechte niet is opgenomen in het plan. Omdat de definitie afkomstig is uit het beleid van waterschap Rivierenland, kan de betekenis van het plan veranderen als het waterschap deze definities aanpast, zonder dat voor het bestemmingsplan opnieuw een procedure wordt doorlopen, zo betoogt Betonson.
5.1. De raad stelt dat in de plantoelichting staat vermeld dat het Merwedekanaal en de rivier De Linge A-watergangen zijn, waarmee de planregeling voldoende duidelijk is. Overigens zijn bij het perceel van Betonson geen overige watergangen, aldus de raad.
5.2. Voor zover Betonson vreest dat uit de tekst van de plantoelichting verplichtingen voortvloeien, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening vergezeld gaat van een plantoelichting. De plantoelichting maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting kan daarom ook niet zelfstandig voorzien in een regeling voor het plangebied, daarvoor is het bestemmingsplan, bestaande uit de planregels en de verbeelding, bepalend. Nu in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan niet wordt verwezen naar A-watergangen en/of B-watergangen, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte ervan heeft afgezien om een definitie daarvan op te nemen in de planregels.
6. Het beroep is ongegrond, behoudens voor zover het is gericht tegen de bestemming "Waterstaat-Waterkering", voor zover toegekend aan de gronden van Betonson.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Betonson te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Giessenlanden van 27 juni 2013, kenmerk 12-11641-108, voor zover daarbij de bestemming "Waterstaat-Waterkering" is toegekend aan de gronden van Betonson;
III. draagt de raad van de gemeente Giessenlanden op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onder II bedoelde planonderdeel en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. treft de voorlopige voorziening dat de bestemming "Waterstaat-Waterkering", voor zover vernietigd, moet worden geacht te gelden tot het moment dat voor de desbetreffende gronden een nieuw bestemmingsplan in werking treedt;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Giessenlanden tot vergoeding van bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Betonson Onroerend Goed II B.V. en Beton Son B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.000,72 (zegge: duizend euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Giessenlanden aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Betonson Onroerend Goed II B.V. en Beton Son B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
528.