ECLI:NL:RVS:2014:809

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201311542/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Centrum Heesch

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 februari 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een verzoekster, wonend te Heesch, en de raad van de gemeente Bernheze. De zaak betreft het bestemmingsplan "Centrum Heesch, reparatie 't Dorp 49-59", dat op 31 oktober 2013 door de raad is vastgesteld. De verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat het gebruik van haar schoonheidssalon op het perceel niet langer als zodanig is bestemd onder het nieuwe bestemmingsplan.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2014, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat en de raad vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van commerciële ruimten en woningen in het centrum van Heesch, maar dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft ook de argumenten van de verzoekster over de parkeerplaatsen en ongeoorloofde staatssteun beoordeeld, maar heeft geen aanleiding gezien om aan de berekeningen van de raad te twijfelen. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 februari 2014.

Uitspraak

201311542/2/R3.
Datum uitspraak: 28 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Heesch, gemeente Bernheze,
en
de raad van de gemeente Bernheze,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Heesch, reparatie 't Dorp 49-59" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2014, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Barkane en ing. J. van der Wel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In haar uitspraak van 9 oktober 2013, in zaak nr. 201206895/1/R3, heeft de Afdeling het besluit van 24 mei 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Heesch" vernietigd voor zover het onder meer betreft de plandelen met de bestemming "Centrum - 1", "Verkeer" en "Wonen", zoals nader aangeduid op de bij die uitspraak behorende kaart. De Afdeling heeft de raad opgedragen met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor deze plandelen. De raad heeft het plan vastgesteld ter uitvoering van deze opdracht.
3. Het plan voorziet in een vergroting van de bebouwing voor commerciële ruimten tot 1.005 m2 en de uitbreiding van het aantal woningen van 5 naar 23 voor de gronden ter plaatse van en nabij de percelen ‘t Dorp 49-59 in het centrumgebied van de kern Heesch.
4. [verzoekster] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, voor zover het gebruik van het pand op het perceel [locatie] voor haar schoonheidssalon niet langer als zodanig is bestemd. Zij stelt dat dit gebruik ten onrechte onder de werking van het overgangsrecht is gebracht.
4.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, van de planregels zijn de voor "Centrum - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen tot een maximum van 19 gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep;
b. detailhandel tot een maximum van 1.005 m² bruto vloeroppervlak;
c. ter plaatse van de aanduiding "horeca", tevens horecabedrijven: lichte horeca, tot een maximum van 30 m²;
d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - 1 - waardevolle boom", een waardevolle boom.
Uit de verbeelding volgt dat aan het perceel [locatie] de bestemming "Centrum - 1" is toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.2, onder 11.2.1, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is worden voortgezet.
4.2. Niet in geschil is dat het gebruik van het deel van het pand op het perceel [locatie] als schoonheidssalon onder de werking van het overgangsrecht valt. Volgens de raad is de onderhuurovereenkomst tussen de huurder van het betreffende pand en [verzoekster] opgezegd per 15 september 2014. Nu de initiatiefnemer van het plan, [belanghebbende], de aanvraag om een omgevingsvergunning ten behoeve van de verwezenlijking van het plan heeft ingetrokken en de raad bij brief van 12 februari 2014 heeft verklaard dat de initiatiefnemer heeft aangegeven te willen wachten op de afloop van de procedure over het plan voordat een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning zal worden ingediend, is niet te verwachten dat een omgevingsvergunning voor de uitspraak in de hoofdzaak zal worden aangevraagd. Gelet hierop acht de voorzitter in zoverre met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
De voorzitter gaat ervan uit dat indien ondanks de verklaring van de raad een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen wordt ingediend voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, de raad [verzoekster] hiervan terstond op de hoogte zal stellen, zodat zij in de gelegenheid zal zijn zo nodig een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. De voorzitter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding te trachten de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
5. Voorts betoogt [verzoekster] dat de raad ten onrechte de plandelen met de bestemmingen "Centrum - 1", "Verkeer" en "Wonen" heeft vastgesteld. Daartoe voert zij aan dat het plan in te weinig nieuwe parkeerplaatsen voorziet, omdat de raad in de parkeerberekening heeft nagelaten rekening te houden met de openbare parkeerplaatsen in het plangebied die zullen verdwijnen als gevolg van de verwezenlijking van het plan.
5.1. De raad heeft aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen en aanwezigheidspercentages een berekening gemaakt van het benodigde aantal parkeerplaatsen in het plangebied. Volgens die parkeerberekening zijn in totaal 79 parkeerplaatsen nodig. De raad stelt dat 80 parkeerplaatsen in het plangebied worden aangelegd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat 24 bestaande openbare parkeerplaatsen in het plangebied zullen verdwijnen, maar dat voor de in het plan voorziene functies in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien. Voorts heeft de raad aan de hand van een parkeerberekening toegelicht dat, ook indien rekening wordt gehouden met de compensatie van 24 parkeerplaatsen die verdwijnen, het plan in voldoende parkeerplaatsen voorziet. De voorzitter ziet geen reden voorshands aan deze berekening te twijfelen.
5.2. In haar uitspraak van 9 oktober 2013 heeft de Afdeling voorts overwogen dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan in verband met ongeoorloofde staatssteun niet binnen de planperiode uitvoerbaar is. De voorzitter ziet in de aangevoerde beroepsgronden, waarin opnieuw wordt gesteld dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun, geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2014
429-629.