201205976/2/A2.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 mei 2012 in zaak nr. AWB 11/2267 in het geding tussen:
[appellant]
en
Belastingdienst/ Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om bij de berekening van zijn huurtoeslag met ingang van 10 november 2008 met een bijzondere situatie rekening te houden afgewezen.
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft de dienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Bij tussenuitspraak van 6 november 2013 in deze zaak heeft de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om binnen zes weken met inachtneming van daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan [appellant] toe te zenden. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit 10 december 2013 van heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 9 maart 2011 gemaakte bezwaar beslist.
[appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit artikel C1, eerste lid, aanhef en onder b, van deze wet volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet, op dit geding van toepassing blijft, met dien verstande dat op het besluit van 10 december 2013 het ná de inwerkingtreding geldende recht van toepassing is.
2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich naar aanleiding van het gemaakte bezwaar niet zonder nadere motivering op het standpunt mocht stellen dat het krachtens een sommenverzekering aan [appellant] wegens blijvende invaliditeit uitgekeerde bedrag geheel moest worden aangemerkt als materiële schadevergoeding.
3. Aan het besluit van 10 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat 75% van het uitgekeerde bedrag moet worden aangemerkt als vergoeding van immateriële schade, zodat er bij nader inzien geen voordeel is uit sparen en beleggen en [appellant] over de jaren 2008 en 2009 aanspraak heeft op huurtoeslag. Bij besluit van 27 december 2013 is de aanspraak over 2008 vastgesteld op € 2.658,00 en bij besluit van 6 januari 2014 die over 2009 op € 2.720,00. Hiermee is het besluit van 9 maart 2011 herroepen, het verzoek alsnog ingewilligd en de herziening van de vastgestelde huurtoeslag over die jaren naar nihil ongedaan gemaakt.
4. Met het besluit van 10 december 2013 is aldus tegemoet gekomen aan [appellant]. Dat niet het gehele bedrag is aangemerkt als een vergoeding van immateriële schade, maakt dit niet anders, nu dit geen gevolgen heeft voor de aanspraak op huurtoeslag over de jaren 2008 en 2009. Gelet hierop, heeft [appellant] onvoldoende belang bij beoordeling van het besluit van 10 december 2013, zodat geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
5. Uit hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen volgt dat betoog in hoger beroep slaagt en aan het besluit van 27 juli 2011 een motiveringsgebrek kleeft.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij haar tegen het besluit van 27 juli 2011 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
7. De Belastingdienst/Toeslagen dient op de na te melden wijzen in de proceskosten te worden verwezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 mei 2012 in zaak nr. AWB 11/2267;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van Belastingdienst/Toeslagen van 27 juli 2011, kenmerk BEZ13 BT07;
V. veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding aan [appellant] van bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
17.