201308671/2/R4.
Datum uitspraak: 10 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Lint Noord" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzitter verzocht ten aanzien van dit besluit een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 december 2013, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, [verzoeker sub 2], bijgestaan door ing. M. Botermans, en de raad, vertegenwoordigd door drs. ing. M.J. Loos, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbenden].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de actualisering van de planologische regeling voor het noordelijke gedeelte van het lint van Berkel en Rodenrijs.
3. [verzoeker sub 1] heeft zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ter zitting ingetrokken.
4. [verzoeker sub 2], die woont op het perceel [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs, kan zich niet verenigen met het bouwvlak dat is toegekend aan het aan zijn perceel grenzende deel van het perceel [locatie 2] en verzoekt in zoverre om schorsing van het bestreden besluit teneinde onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Hij voert aan dat de bouwmogelijkheid, waarin het betrokken bouwvlak voorziet, leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefkli[verzoeker sub 2], ten gevolge van vermindering van het uitzicht alsmede een afname van zonlicht.
4.1. Op de verbeelding is aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Agrarisch" toegekend. Aan het meest oostelijke deel van dit perceel, dat grenst aan het perceel [locatie 1], is een bouwvlak toegekend met een oppervlakte van ongeveer 70 m2.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder a, van de planregels mogen bedrijfsgebouwen enkel worden gebouwd binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder b, van de planregels, in samenhang met de aan de betrokken gronden toegekende aanduidingen "maximale goothoogte (4 m)" en "maximale goot- en bouwhoogte (4,5 m)" bedraagt de goothoogte van bedrijfsgebouwen ter plaatse van het bestreden bouwvlak ten hoogste 4 meter en bedraagt de nokhoogte van dergelijke gebouwen ten hoogste 4,5 meter.
4.2. De woning van [verzoeker sub 2] is gesitueerd op een afstand van ongeveer 17 meter van het betrokken bouwvlak. De aldaar toegestane bebouwing heeft (mede gezien de afstand tussen beide objecten) geen dusdanige omvang dat de raad niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de eigenaren van het perceel [locatie 2] om de door hen gewenste bebouwing te kunnen realiseren dan aan het belang van [verzoeker sub 2] bij bescherming van het uitzicht en de inval van zonlicht ter plaatse van zijn perceel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting door de raad onweersproken is gesteld dat reeds vóór de vaststelling van het plan de mogelijkheid bestond ter plaatse van de betrokken gronden zonder omgevingsvergunning bijgebouwen op te richten met een bouwhoogte van 3 meter, en tevens dat het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse van de betrokken gronden voorzag in bouwwerken met een bouwhoogte van 6 meter.
5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2014
375-783.