201308735/1/R4 en 201308735/2/R4.
Datum uitspraak: 8 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Gorinchem,
en
de raad van de gemeente Gorinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Laag Dalem" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 december 2013, waar [appellant] en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Immens, en de raad, vertegenwoordigd door C.J.S. Jeeninga en A. Bil, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
3. Het plan voorziet in een actualisatie van verouderde bestemmingsplannen voor de woonwijken Laag Dalem, Laag Dalem Oost en Laag Dalem Zuid. Daarnaast worden in het plangebied enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Inhoudelijk bezwaar
4. [appellant] betoogt - kort weergegeven - dat het plan niet kan worden uitgevoerd vanwege een privaatrechtelijke belemmering. Daartoe voert hij aan dat in een overeenkomst met de voormalige projectontwikkelaar afspraken zijn gemaakt over de bouwgrenzen en bouwhoogten en de positie van het bouwvlak ten opzichte van zijn perceel en woning. Deze afspraken zijn tevens in een notariële akte vastgelegd in de vorm van een zogenoemde kwalitatieve verplichting, aldus [appellant].
5. Bij het bestreden besluit heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan. De wijzigingen betreffen het bouwvlak van het perceel [locatie] en het binnen dit bouwvlak opnemen van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte".
6. Aan de gronden van het perceel [locatie] is, voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen-2" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte" toegekend. Het plan voorziet in het westelijke deel van het bouwvlak in de aanduidingen "maximum bouwhoogte = 9 m" en "maximum goothoogte = 4 m". In het oostelijke deel van het bouwvlak voorziet het plan in de aanduiding "maximum bouwhoogte = 3 m2".
7. Artikel 14, lid 14.2.1, van de planregels bepaalt voor gronden met de bestemming "Wonen-2" dat hoofdgebouwen moeten voldoen aan de volgende kenmerken:
a. gebouwd binnen het bouwvlak;
b. goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
c. in afwijking van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte' voor 40% van de totale gevellijn, met een maximale breedte van 5 meter, een hogere goothoogte worden aangehouden van 5,5 m.
8. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201103853/1/R2 overweegt de voorzitter dat in het kader van een bestemmingsplanprocedure ter beoordeling staat of een plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
9. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat tussen [appellant] en de raad niet in geschil is dat het plan voor zover het betreft het perceel [locatie], gezien de daarvoor geldende maximale planologische mogelijkheden, geen afbreuk doet aan de in de notariële akte neergelegde afspraken. Een evidente privaatrechtelijke belemmering, waarvan op voorhand in redelijkheid moet worden aangenomen dat die in de weg staat aan de verwezenlijking van het bestreden plandeel binnen de planperiode, doet zich reeds om die reden dan ook niet voor.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2014
375.