201308843/2/R4.
Datum uitspraak: 7 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
en
de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Katwijkerbuurt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende], heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 december 2013, waar [verzoeker], [verzoeker A] en [verzoeker B] en de raad, vertegenwoordigd door M.G. Dorrepaal en R. van den Bosch, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. E.D.J. Westmaas, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen hun grond over de m.e.r.-beoordeling ingetrokken.
3. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor percelen langs de Katwijkerlaan, de Keulseweg en de Molenlaan te Pijnacker, tezamen aangeduid als de Katwijkerbuurt. Het plan is grotendeels conserverend van aard, maar voorziet ook in verplaatsing van de kas van [belanghebbende] op het perceel [locatie 1]. Aan de gronden achter de woning aan de [locatie 1] is in het plan de bestemming "Agrarisch - Weide" toegekend. Ten behoeve van de verplaatsing van de kas van [belanghebbende] is aan een gedeelte van die gronden de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kas 1" toegekend. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet met de verplaatsing van de kas verenigen.
4. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Weide" aangewezen gronden onder meer bestemd voor weide en hobbymatig, niet-bedrijfsmatig grondgeboden agrarisch gebruik.
Ingevolge lid 5.2, aanhef en onder c, mag op de gronden als bedoeld in lid 5.1 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kas 1" een kas worden gebouwd waarvan de oppervlakte niet meer dan 2.420 m2 en de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
5. [belanghebbende] stelt dat [verzoeker] en anderen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt vanwege de afstand van hun woningen tot de voorziene kas. [belanghebbende] betwist dat vanuit de woningen direct zicht bestaat op de kas.
5.1. [verzoeker] en anderen wonen aan de [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5], ten westen van de gronden met de bestemming "Agrarisch - Weide". De afstand van de woningen aan de [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] tot de plaats waar op die gronden de kas is voorzien bedraagt ongeveer 100 m. De afstand van de woning aan de [locatie 2] tot de plaats waar de kas is voorzien bedraagt ongeveer 150 m. De voorzitter acht aannemelijk dat vanuit de woningen enig zicht op de voorziene kas zal bestaan. Gelet op deze omstandigheden, alsmede gelet op de aard en omvang van de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling is de voorzitter voorshands van oordeel dat de belangen van [verzoeker] en anderen rechtstreeks bij de vaststelling van het plan zijn betrokken, zodat zij belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Formele gronden
6. [verzoeker] en anderen voeren aan - samengevat weergegeven - dat hen onvoldoende inspraak is geboden.
Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Een eventuele schending van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
7. [verzoeker] en anderen betogen verder - samengevat weergegeven - dat de wijze waarop de raad de door hen naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Volgens hen is niet op alle argumenten ingegaan.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Het is de voorzitter voorshands niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Inhoudelijke gronden
8. [verzoeker] en anderen stellen dat de raad in het plan ten onrechte heeft voorzien in verplaatsing van de kas van [belanghebbende]. De in het kader van deze procedure belangrijkste bezwaren van [verzoeker] en anderen hebben betrekking op - zo begrijpt de voorzitter hun betoog - de voorgeschiedenis en de verwachtingen die bij hen op grond daarvan zijn gewekt wat betreft het desbetreffende perceel, alsmede op de gevolgen die realisering van de nieuwe kas zal hebben voor het landschap, hun woon- en leefklimaat en flora en fauna.
9. [verzoeker] en anderen betogen - samengevat weergegeven - dat de raad heeft miskend dat de voorgeschiedenis van het perceel waarop de kas is voorzien en de verwachtingen die bij hen daardoor zijn gewekt ertoe nopen dat ter plaatse geen kassenbouw wordt toegestaan. Zij voeren daarbij onder meer aan dat de desbetreffende gronden reeds in 2005 door het Bureau Beheer Landbouwgronden zijn aangekocht ten behoeve van de realisering van de zogenoemde Groenzone Berkel Pijnacker en dat het aldaar destijds aanwezige kassencomplex van [naam] in verband daarmee is gesloopt. Verder brengen [verzoeker] en anderen naar voren dat de gronden in het vorige bestemmingplan "Groenzone Berkel-Pijnacker" weliswaar nog de bestemming "Glastuinbouw" hadden, maar dat die bestemming met de sloop van het kassencomplex en gelet op de wijzigingsbevoegdheid die in dat plan voor de desbetreffende gronden was opgenomen, feitelijk reeds was gewijzigd. Volgens [verzoeker] en anderen heeft de raad onder deze omstandigheden jegens hen het vertrouwensbeginsel geschonden.
9.1. Aan het grootste gedeelte van de gronden waaraan in het plan de aanduiding ten behoeve van de kas is toegekend was in het vorige bestemmingplan "Groenzone Berkel-Pijnacker", dat in 2006 is vastgesteld, de bestemming "Glastuinbouw" toegekend. Op grond van die bestemming waren ter plaatse kassen toegestaan van een grotere omvang dan in het nieuwe plan is toegestaan. Van de door [verzoeker] en anderen bedoelde wijzigingsbevoegdheid van artikel 23 van de voorschriften van dat plan - die erin voorzag dat de bestemming kon worden gewijzigd in onder meer de bestemming "Recreatieve doeleinden en Natuur" is - zo heeft de raad onweersproken gesteld - geen gebruik gemaakt. Op basis van de door [verzoeker] en anderen overgelegde stukken - waartoe ook behoren koopcontracten van het Bureau Beheer Landbouwgronden ter zake van de desbetreffende gronden - zou de indruk kunnen ontstaan dat het de bedoeling is geweest om de gronden achter de woning aan de [locatie 1] ondanks de kassenbouwmogelijkheden van het bestemmingplan "Groenzone Berkel-Pijnacker" onbebouwd te laten, maar [verzoeker] en anderen hebben naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan niet in een bouwmogelijkheid zou voorzien. De voorzitter ziet voorhands dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
10. [verzoeker] en anderen betogen verder - samengevat weergegeven - dat verplaatsing van de kas ten koste gaat van de landschappelijke waarde van het open weidegebied. Volgens [verzoeker] en anderen heeft de raad op dit punt - zo begrijpt de voorzitter hun betoog - onvoldoende rekening gehouden met het provinciaal beleid. Zij wijzen daarbij onder meer op een brief van 8 mei 2007 van toenmalig wethouder Van der Kraan waaruit volgens hen blijkt dat de provincie zich vanwege de ligging bij de Groenzone niet met verplaatsing van de kas van [belanghebbende] kan verenigen. [verzoeker] en anderen voeren ook aan dat het plan zich wat de nieuwe kas betreft niet verdraagt met het gemeentelijk beleid dat is vastgelegd in de Gebiedsvisie Katwijkerbuurt.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat verplaatsing van de kas leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en niet in strijd is provinciaal of gemeentelijk beleid. De raad heeft uiteengezet dat ten zuiden van het plangebied de - op provinciale plannen gebaseerde - Groenzone Berkel-Pijnacker tot ontwikkeling wordt gebracht en dat ten noorden van het plangebied inmiddels het groengebied Balijbos is gerealiseerd. De Katwijkerlaan kan volgens de raad in de toekomst gaan functioneren als entree van beide groengebieden, waarbij het de bedoeling is dat de groengebieden worden verbonden via de Katwijkerlaan en de Molenlaan. Handhaving van de bestaande kas van [belanghebbende] op de hoek van de Molenlaan en de Katwijkerlaan is volgens de raad ongewenst met het oog op de gewenste entree- en verbindingsfunctie. Verplaatsing van de kas naar de in het plan voorziene locatie achter de bebouwing langs de Katwijkerlaan maakt de gewenste ontwikkelingen mogelijk, aldus de raad.
Hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geeft in het licht van het vorenstaande en hetgeen hierover overigens is vermeld in de plantoelichting en het verweerschrift voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het provinciale beleid onvoldoende bij de belangenafweging heeft betrokken. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat aan de door [verzoeker] en anderen genoemde brief in dit verband geen betekenis kan toekomen, reeds omdat het niet een brief van de provincie betreft.
In de plantoelichting is verder uiteengezet dat de Gebiedsvisie Katwijkerbuurt, die in 2009 is vastgesteld en als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, als uitgangspunt is gehanteerd bij de vaststelling van het plan. Hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geeft voorshands evenmin aanleiding voor het oordeel dat de in het plan voorziene verplaatsing van de kas zich niet verdraagt met de hoofdlijnen en uitgangspunten van de Gebiedsvisie die onder meer strekken tot het versterken van openheid van de bebouwingslinten en het creëren van doorzichten naar de groengebieden.
11. [verzoeker] en anderen betogen voorts - samengevat weergegeven - dat de kas zal leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren aan dat hun uitzicht zal worden belemmerd en dat moet worden gevreesd voor lichthinder en aantasting van hun rust en privacy. Volgens [verzoeker] en anderen is het plan daarom, en vanwege de te verwachten waardedaling van hun woningen, in strijd met artikel 1 van de Eerste protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), alsmede met artikel 8 van het EVRM.
11.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene verplaatsing van de kas zodanige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat met zich brengt dat de raad hieraan in redelijkheid een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de verplaatsing van de kas zijn gediend. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [verzoeker] en anderen betreft, ziet de voorzitter voorshands geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Er bestaat verder voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met de vaststelling van het plan de door artikel 1 van het Eerste protocol van het EVRM en artikel 8 van het EVRM beschermde rechten heeft geschonden.
12. Met betrekking tot het betoog van [verzoeker] en anderen dat de raad heeft miskend dat [belanghebbende] de nieuwe kas in strijd met het plan bedrijfsmatig zal gebruiken, overweegt de voorzitter dat dit in wezen een kwestie van handhaving van het plan betreft die in het kader van de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
13. [verzoeker] en anderen betogen - samengevat weergegeven - dat het plan zich niet verdraagt met de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Zij voeren aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van vooral fauna in het plangebied, en naar de gevolgen die realisering van de voorziene kas daarvoor heeft. Volgens hen zijn onder meer de grutto, de kwartelkoning, de huismus, de vleermuis en de kleine modderkruiper gesignaleerd.
13.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Blijkens de plantoelichting heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan mede gebaseerd op het rapport "Vleermuis- en broedvogelonderzoek gemeente Pijnacker-Nootdorp" van 5 april 2012, opgesteld door adviesbureau Regelink Ecologie & Landschap. Onder verwijzing naar onder meer dat rapport stelt de raad dat op het perceel [locatie 1] geen beschermde verblijfsplaatsen aanwezig zijn. [verzoeker] en anderen hebben geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs van het tegendeel leveren. De enkele stelling dat zij ter plaatse beschermde diersoorten hebben waargenomen acht de voorzitter in dit verband voorshands onvoldoende.
[verzoeker] en anderen hebben naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
14. De voorzitter ziet gelet op het vorenstaande, en na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2014
431.