ECLI:NL:RVS:2014:845

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
201304140/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 26 april 2013. De voorzieningenrechter had de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris van 2 april 2013 vernietigd. De staatssecretaris had in deze besluiten de aanvragen afgewezen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vreemdelingen niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op basis van het traumatabeleid.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdelingen niet voldoen aan de voorwaarden van het traumatabeleid. De staatssecretaris stelt dat de voorzieningenrechter de ernst van de gebeurtenissen in 2011, die de vreemdeling heeft meegemaakt, niet correct heeft beoordeeld. De vreemdelingen hebben gereageerd met een verweerschrift.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard. De uitspraak van de voorzieningenrechter is vernietigd, omdat de Afdeling van oordeel is dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het beroep op het traumatabeleid faalt. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vreemdelingen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op basis van het traumatabeleid, omdat de gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt niet vallen onder de limitatieve opsomming van traumatische gebeurtenissen in de Vreemdelingencirculaire 2000. De inleidende beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201304140/1/V4.
Datum uitspraak: 4 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 26 april 2013 in zaken nrs. 13/8979, 13/8977, 13/8981, 13/8983, 13/8980, 13/8978, 13/8982 en 13/8984 in het geding tussen:
[de vreemdeling 1] (hierna: de vreemdeling) en [de vreemdeling 2], mede voor hun kinderen (hierna gezamenlijk: de vreemdelingen)
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 2 april 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 april 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid. Daartoe heeft de voorzieningenrechter volgens de staatssecretaris ten onrechte redengevend geacht dat hij, door de verkrachting van de vreemdeling in 1992 en de confrontaties met haar verkrachter in 2011 los van elkaar te beoordelen, de ernst van de gebeurtenissen in 2011 heeft miskend. De staatssecretaris voert onder meer aan dat de voorzieningenrechter, door aldus te overwegen, heeft miskend dat de gebeurtenissen in 2011 noch de gevolgen daarvan voor de vreemdeling vallen onder de limitatieve opsomming van traumatische gebeurtenissen in het traumatabeleid.
1.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, zoals luidend ten tijde van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, worden verleend aan de vreemdeling, van wie naar het oordeel van de staatssecretaris op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
In paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals luidend ten tijde van belang, zijn limitatief de gebeurtenissen opgesomd die volgens het traumatabeleid kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c.
1.2. Onbestreden is dat de gebeurtenis die de vreemdeling in 1992 heeft meegemaakt, op zichzelf valt onder het traumatabeleid, dat ten tijde van belang was neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000. In deze gebeurtenis heeft de vreemdeling evenwel geen aanleiding gezien het land van herkomst te verlaten. De vreemdeling heeft het land van herkomst anderhalf jaar na de confrontaties met haar verkrachter in 2011 verlaten. Dergelijke confrontaties behoren echter niet tot de limitatieve opsomming van gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verblijfsaanvaarding met toepassing van het traumatabeleid. Dat de confrontaties, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, een ernstig karakter hebben, omdat die verband houden met de eerdere verkrachting, de vreemdeling als gevolg van de confrontaties de trauma's heeft herbeleefd en als gevolg daarvan psychische problemen heeft ondervonden, leidt niet tot een andere conclusie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2007 in zaak nr. 200701381/1), valt herbeleving van een trauma evenmin onder het traumatabeleid. De voorzieningenrechter heeft reeds daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het beroep op het traumabeleid faalt.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 2 april 2013 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de voorzieningenrechter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van de bij de rechtbank bestreden besluiten waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
3. De inleidende beroepen zijn ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 26 april 2013 in zaken nrs. 13/8979, 13/8977, 13/8981 en 13/8983;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott-Oliai, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Walcott-Oliai
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2014
555-781.