ECLI:NL:RVS:2014:85

Raad van State

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
201309084/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 'Landelijk gebied' van de gemeente Muiden

Op 8 januari 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening in het geding tussen verschillende verzoekers en de raad van de gemeente Muiden. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', dat op 27 juni 2013 door de raad is vastgesteld. Verzoekers, waaronder de besloten vennootschap Hypermarkten Holland B.V. en enkele inwoners van Naarden, hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de verzoeken op 10 december 2013 ter zitting behandeld.

Hypermarkten Holland B.V. betoogde dat het bestemmingsplan ten onrechte een maximaal bebouwd oppervlakte van 3.640 m² op het perceel aan de Pampusweg te Muiden toestaat, terwijl er al 28.350 m² aan bebouwing aanwezig is. De raad heeft erkend dat dit een administratieve fout betreft en heeft verzocht om het maximaal bebouwd oppervlak te verhogen naar 28.350 m². De voorzitter heeft dit verzoek ingewilligd, omdat het niet aannemelijk is dat derden hierdoor in hun belangen worden geschaad.

Daarnaast hebben verzoekers [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] bezwaar gemaakt tegen de bestemming 'Verkeer - 2' tegenover hun percelen, omdat dit onomkeerbare ontwikkelingen zou kunnen veroorzaken. De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met het tracébesluit 2011, dat groenvoorzieningen voorstelt tegenover hun woningen. De voorzitter heeft daarom besloten om het plandeel met de bestemming 'Verkeer - 2' te schorsen.

De stichting Muiden-Muiderberg heeft zich ook verzet tegen de aanleg van een tweede hockeyveld, maar de voorzitter heeft geoordeeld dat het bestemmingsplan hier niet in voorziet. De voorzitter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, met uitzondering van de aanpassing van het maximaal bebouwd oppervlak voor Hypermarkten Holland. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

201309084/2/R1.
Datum uitspraak: 8 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hypermarkten Holland B.V., gevestigd te Muiden,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend te Naarden,
3. [verzoeker sub 3], wonend te Naarden,
4. de stichting Stichting Muiden-Muiderberg, gevestigd te Muiderberg, gemeente Muiden,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Muiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer Hypermarkten Holland, [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en de stichting beroep ingesteld. Zij hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 december 2013, waar Hypermarkten Holland, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door drs. I.F.M. Kwint, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, [verzoeker sub 3], de stichting, vertegenwoordigd door haar voorzitter, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Chr.B.B. van Zanten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Hypermarkten Holland
2. Hypermarkten Holland richt zich tegen het plandeel met de bestemmingen "Detailhandel" en "Leiding - Hoogspanningsverbinding" voor het zogenoemde 'Maxis-terrein' aan de Pampusweg te Muiden. Hypermarkten Holland betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een maximaal bebouwd oppervlakte van 3.640 m² op het perceel. Volgens Hypermarkten Holland is op het perceel reeds 28.350 m² aan bebouwing aanwezig, hetgeen in overeenstemming is met het vorige plan. Volgens Hypermarkten Holland heeft de raad niet de bedoeling gehad deze bebouwing onder het overgangsrecht te brengen. Hypermarkten Holland betoogt voorts dat de bestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" voor een deel over de legaal aanwezige bebouwing is gelegen, waardoor deze eveneens onder het overgangsrecht is gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel met bijbehorende kantoren.
Ingevolge lid 11.2.1, onder a, dienen gebouwen te voldoen aan de volgende regels: de in artikel 11, lid 11.1, bedoeld gronden mogen voor maximaal 3.640 m² worden bebouwd.
Ingevolge artikel 33, lid 33.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding"
Ingevolge lid 33.2.2, mogen gebouwen niet worden gebouwd.
Ingevolge lid 33.3, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 33, lid 33.2, voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits hieromtrent advies is verkregen van de leidingbeheerder.
2.2. De raad heeft in zijn verweerschrift erkend dat het in artikel 11, lid 11.2.1, onder a, van de planregels toegestaan maximaal bebouwd oppervlak een administratieve fout betreft. De raad heeft toegelicht dat hij heeft beoogd te voorzien in een toegestaan maximaal bebouwd oppervlak van 28.350 m², overeenkomstig hetgeen onder het vorige plan was toegestaan. De raad heeft de voorzitter verzocht om zelf te voorzien in een wijziging van dit artikel in de zin dat de voor "Detailhandel" aangewezen gronden voor maximaal 28.350 m² mogen worden bebouwd. Nu op het perceel reeds een dergelijke bouwmassa feitelijk aanwezig is en dit onder het vorige plan was toegestaan, acht de voorzitter het niet aannemelijk dat belangen van eventuele derden door een dergelijke voorziening zouden worden geschaad. Gelet op dit uitdrukkelijke verzoek ziet de voorzitter derhalve aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat artikel 11, lid 11.2.1, onder a, van de planregels als volgt komt te luiden: 'de in artikel 11.1 bedoeld gronden mogen voor maximaal 28.350 m² worden bebouwd.'
2.3. Voor zover het verzoek van Hypermarkten Holland ziet op de bestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" geldt dat spoedeisend belang bij schorsing van deze bestemming ontbreekt. Dat vanwege deze bestemming een deel van de legaal aanwezige bebouwing onder het overgangsrecht zou zijn gebracht, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van onomkeerbare gevolgen. Dit betekent niet dat deze bebouwing niet langer is toegestaan en hiertegen handhavend zou kunnen worden opgetreden.
2.4. De raad dient ten aanzien van Hypermarkten Holland op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
[verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3]
3. [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - 2" tegenover hun percelen aan de [locaties]. [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] beogen met hun verzoeken onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van dit plandeel te voorkomen. [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] betogen dat het tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere van 21 maart 2011 (hierna: het tracébesluit 2011) op onjuiste wijze in het plan is opgenomen. [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] voeren hiertoe aan dat het tracébesluit 2011 voorziet in groenvoorzieningen tegenover hun woningen, terwijl het plan het mogelijk maakt dat hier een weg wordt aangelegd. [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] betogen voorts dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft laten verrichten naar bodemverontreiniging ter plaatse van de voormalige vuilstort 'De Lepelaar'.
3.1. Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de Tracéwet, geldt het tracébesluit, voor zover dit niet met het bestemmingsplan in overeenstemming is, als omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
Ingevolge artikel 13, tiende lid, stelt de raad binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het tracébesluit vast. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in het tracébesluit kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan.
Ingevolge artikel 26, lid 26.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - 2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, met dien verstande dat het aantal rijstroken maximaal 22 bedraagt;
b. wegen met een functie gericht op de afwikkeling van het lokale en bovenlokale verkeer;
c. een aquaduct ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
d. groenvoorzieningen;
e. waterhuishoudkundige doeleinden, water, waterberging en waterlopen;
f. geluidwerende voorzieningen;
g. een brug ten behoeve van spoorwegen en wegen, alsmede onderliggende watergangen, wegen en groen, ter plaatse van de aanduiding 'brug';
h. tijdelijke werkterreinen ten behoeve van het Tracébesluit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tijdelijk bouwterrein'.
3.2. Bij besluit van 21 maart 2011 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu het tracébesluit 2011 vastgesteld. Bij uitspraak van 4 januari 2012 in zaak nr. 201104518/1/R4 en 201111577/1/R4 heeft de Afdeling de tegen dit besluit ingediende beroepen niet-ontvankelijk onderscheidenlijk ongegrond verklaard, waarmee dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. In het bestemmingsplan is het tracébesluit 2011 opgenomen.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft de minister het tracébesluit Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (2013) (hierna: tracébesluit 2013) vastgesteld. Het tracébesluit 2013 voorziet in een aantal wijzigingen van het tracébesluit 2011. Bij uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201304538/1/R6 heeft de Afdeling de tegen dit besluit ingediende beroepen niet-ontvankelijk onderscheidenlijk ongegrond verklaard, waarmee dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het tracébesluit 2013 in het plan kan worden opgenomen.
3.3. Vast staat dat het tracébesluit 2011 voorziet in een maatregelvlak landschappelijke inpassing op de gronden tegenover de woningen van [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3]. Het tracébesluit 2013 brengt hierin geen verandering. Volgens het tracébesluit 2011 betreft dit een vlak waarbinnen de voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing en boscompensatie worden aangebracht. Vast staat voorts dat het plan op deze gronden voorziet in de bestemming "Verkeer - 2". [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] betogen terecht dat het plan, anders dan het tracébesluit 2011, het mogelijk maakt dat op deze gronden wegen worden aangelegd. Hoewel het plan binnen deze bestemming eveneens voorziet in groenvoorzieningen, is op deze wijze niet gewaarborgd dat de in het tracébesluit 2011 op de gronden voorziene landschappelijke inpassing en boscompensatie zal worden aangelegd. De voorzitter ziet gelet hierop aanleiding om het plan, voor zover het betreft de gronden met de bestemming "Verkeer - 2" tegenover de woningen van [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3], waarop in het tracébesluit 2011 is voorzien in een maatregelvlak landschappelijke inpassing, te schorsen. Dit heeft als gevolg dat het ter plaatse vigerende planologische regime ingevolge artikel 13, vierde lid, van de Tracéwet, zal worden beheerst door het tracébesluit 2011 en het tracébesluit 2013.
3.4. Voor zover het beroep ziet op de bodemverontreiniging ter plaatse van de voormalige vuilstort 'De Lepelaar', geldt dat deze gronden zijn gelegen binnen het tracébesluit 2011. Voor zover het plan het mogelijk maakt om op deze locatie te bouwen, vindt dit zijn grondslag in het tracébesluit 2011. Ingevolge artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet kan deze beroepsgrond in deze procedure niet meer aan de orde komen.
4. In hetgeen [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] voor het overige hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
De stichting
5. De stichting richt zich onder meer tegen met de bestemming "Sport" voor het perceel gelegen bij het Kocherbos. De Stichting beoogt met zijn verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van dit plandeel te voorkomen. De stichting betoogt dat het plan ten onrechte de aanleg van een tweede hockeyveld mogelijk maakt. Volgens de stichting zal dit leiden tot schade aan de in de omgeving aanwezige flora en fauna.
5.1. In de plantoelichting staat dat de eventuele aanleg van een tweede hockeyveld een eigen procedure doorloopt die parallel loopt aan de procedure van dit bestemmingsplan. De inspraakreacties op de aanleg van een tweede hockeyveld zijn in het kader van de partiële herziening meegewogen. Dit is ook in de desbetreffende partiële herziening weergegeven. Omdat de ontwikkeling een eigen procedure doorloopt, geldt voor voorliggend bestemmingsplan dat afhankelijk van de voortgang van die procedure, bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan de volgende keuze moet worden gemaakt:
- Indien de partiële herziening eerder is vastgesteld dan voorliggend bestemmingsplan, dan wordt het gebied van de partiële herziening uit het voorliggende bestemmingsplangebied "geknipt";
- Indien de partiële herziening niet eerder is vastgesteld dan voorliggend bestemmingsplan, dan wordt de locatie van de partiële herziening in voorliggend bestemmingsplan vooralsnog overeenkomstig de bestaande situatie bestemd. Dit om te voorkomen dat, zolang de partiële herziening niet is vastgesteld, er op de desbetreffende locatie geen actueel beheerregime geldt.
5.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de partiële herziening waarmee een tweede hockeyveld op de locatie bij het Kocherbos wordt mogelijk gemaakt niet eerder is vastgesteld dan dit bestemmingsplan. In het plan is het sportpark overeenkomstig de feitelijke situatie bestemd. Anders dan de stichting betoogt, voorziet het plan derhalve niet in de aanleg van een nieuw hockeyveld. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen aanleiding.
5.3. Voor zover de stichting zich richt tegen twee andere locaties in het plan, die volgens de stichting als alternatieve locaties voor een hockeyclub moeten worden beschouwd, bestaat evenmin aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De stichting heeft niet gemotiveerd waarom de in het plan opgenomen bestemmingsregelingen voor deze locaties niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zouden zijn. De enkele omstandigheid dat deze locaties volgens de stichting geschikt zijn voor een hockeyclub, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hieraan niet in redelijkheid bestemmingen heeft kunnen toekennen die aan een dergelijke ontwikkeling in de weg staan.
6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Proceskosten
8. De raad dient ten aanzien van Hypermarkten Holland, [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de stichting bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Muiden van 27 juni 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - 2", zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat artikel 11, lid 11.2.1, onder a, van de planregels als volgt komt te luiden: 'de in artikel 11.1 bedoeld gronden mogen voor maximaal 28.350 m² worden bebouwd.';
III. veroordeelt de raad van de gemeente Muiden tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hypermarkten Holland B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Muiden tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Muiden tot vergoeding van bij [verzoeker sub 3] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Muiden aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hypermarkten Holland B.V., € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2014
523.