201311513/2/A1.
Datum uitspraak: 3 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B], beiden wonend te Wernhout, gemeente Zundert (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 november 2013 in zaken nrs. 13/4843, 13/4862, 13/4963, 13/4868, 13/4881, 13/4886, 13/4895, 13/5303, 13/5304, 13/4008, 13/4009, 13/3669, 13/3912, 13/3909, 13/3910, 13/3911, 13/3907, 13/3908, 13/3229, 13/3231, 13/4861 en 13/4860 in het geding tussen:
1. [wederpartij 1],
2. [wederpartij 2],
3. [wederpartij 3],
4. [verzoeker],
5. [wederpartij 4],
6. [wederpartij 5],
7. [wederpartij 6],
8. [wederpartij 7],
9. [wederpartij 8],
10. [wederpartij 9]
11. [wederpartij 10],
12. [wederpartij 11],
allen wonend te Wernhout, gemeente Zundert
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 28 mei 2013 heeft het college [wederpartij 2], [wederpartij 3], [verzoeker], [wederpartij 4], [wederpartij 5], [wederpartij 6], [wederpartij 7], [wederpartij 8] en [wederpartij 9] (hierna: eisers 2 t/m 10) gelast om binnen tien jaar de permanente bewoning van hun recreatiewoning op het recreatiepark "Parc Patersven" te staken en gestaakt te houden, en [wederpartij 10] en [wederpartij 11] (hierna: eisers 11 en 12) gelast om binnen twaalf maanden de permanente bewoning van hun recreatiewoning op het recreatiepark "Parc Patersven" te staken en gestaakt te houden, een en ander onder oplegging van een eenmalige dwangsom van € 25.000,00.
Bij uitspraak van 21 november 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij 1] tegen die besluiten ingestelde beroep gegrond verklaard en die besluiten vernietigd, voor zover daarbij aan eisers 2 t/m 10 een begunstigingstermijn van tien jaar is gegeven. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de termijn waarbinnen eisers 2 t/m 10 de permanente bewoning moeten hebben gestaakt gesteld op één jaar, te rekenen vanaf de dag van verzending van de uitspraak. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij 1] voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank de tegen de besluiten van 28 mei 2013 afzonderlijk ingestelde beroepen van eisers 2 t/m 12 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 februari 2014, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H.A. Gooskens, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. van Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De rechtbank heeft de begunstigingstermijn van onder meer de aan [verzoeker] opgelegde last onder dwangsom gesteld op één jaar vanaf de dag van verzending van de uitspraak, en daarmee tot 21 november 2014.
Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure de door de rechtbank gestelde termijn van één jaar wordt geschorst en de door het college gestelde termijn van tien jaar van kracht blijft. De voorzitter overweegt dat naar verwachting vóór 21 november 2014 uitspraak zal worden gedaan in de bodemprocedure. De gestelde begunstigingstermijn is dan nog niet verstreken. Naar het oordeel van de voorzitter zijn derhalve met het verzoek om desalniettemin in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen geen belangen gemoeid, die het treffen van de verzochte voorlopige voorziening rechtvaardigen.
De toelichting ter zitting door [verzoeker], dat het belang van het treffen van een voorlopige voorziening er in is gelegen om een voorlopig oordeel te verkrijgen over de tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroepen en de rechtmatigheid van het besluit van het college van 28 mei 2013, is eveneens onvoldoende om tot het treffen van een voorlopige voorziening over te gaan. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat zijn voorlopig oordeel niet bindend is in de bodemprocedure en dat het geven van een voorlopig oordeel als zodanig geen voorlopige voorziening is als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
3. Gelet hierop zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2014
651.