201307900/1/A4.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fur Farm Rijkevoort B.V., gevestigd te Groesbeek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2013 in zaak nr. 13/190 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Rijkevoort, gemeente Boxmeer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft het college aan Fur Farm B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van een nertsen- en paardenhouderij aan de Spiekweg 1 en 3 te Rijkevoort.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 december 2012 vernietigd, het besluit van 22 mei 2012 herroepen, de aanvraag van de omgevingsvergunning geweigerd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 18 december 2012. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Fur Farm B.V. hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2013, waar Fur Farm B.V., vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, is verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 11 maart 1985 is voor de inrichting een vergunning krachtens de Hinderwet (hierna: de hinderwetvergunning) verleend voor onder meer het houden van 1 paard en 1.000 nertsen in 8 traditionele sheds.
Bij besluit van 12 december 2006 is voor de inrichting een revisievergunning krachtens artikel 8.4 van de Wet milieubeheer (oud) (hierna: de revisievergunning) verleend voor onder meer het vervangen van de 8 traditionele sheds door 5 nieuwe, emissiearme sheds, en een nieuwe kantine met loods en mestput. Tevens is bij het besluit van 12 december 2006 vergunning verleend voor onder meer het houden van 7 paarden, 7 paardenboxen, een opslag voor vaste mest, een rijbak en een stapmolen.
2. Furm Farm B.V. en het college zijn ervan uitgegaan dat de hinderwetvergunning de voor de inrichting geldende vergunning is.
Bij het besluit van 22 mei 2012 is voor de inrichting krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) vergunning (hierna: de omgevingsvergunning) verleend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting.
De omgevingsvergunning ziet op het houden van 1.000 nertsen en 1 paard. De verandering ten opzichte van de hinderwetvergunning bestaat uit het vervangen van de 8 traditionele sheds door 5 nieuwe, emissiearme sheds.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hinderwetvergunning is vervallen en dat de omgevingsvergunning leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens het geldende gedeelte van de revisievergunning is toegestaan, zodat de omgevingsvergunning voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting ten onrechte is verleend.
4. Fur Farm B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de hinderwetvergunning is vervallen. Zij voert aan dat de revisievergunning nooit in werking is getreden wegens het ontbreken van de benodigde bouwvergunningen. Ter ondersteuning van haar betoog verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 in zaak nr. 201200553/1/A4 (www.raadvanstate.nl).
4.1. Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer (oud) treedt in afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin, een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, - waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
Ingevolge artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer (oud) vervalt de vergunning voor een inrichting, indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking is gebracht.
Ingevolge artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer (oud), vervangt een met toepassing van dit artikel verleende vergunning met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt, de eerder voor de inrichting of met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde onderdelen daarvan verleende vergunningen. Deze vergunningen vervallen op het tijdstip waarop de met toepassing van dit artikel verleende vergunning onherroepelijk wordt.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, waaronder in de door Fur Farm B.V. genoemde uitspraak van 22 mei 2013, volgt uit artikel 20.8 van de Wet milieubeheer (oud) dat, indien een vergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet en voor een gedeelte van de inrichting nog geen bouwvergunning is verleend, de milieuvergunning in het geheel niet in werking treedt.
Echter, zoals ook in de uitspraak van 22 mei 2013 is overwogen, staat het ontbreken van een bouwvergunning en daarmee het op grond van artikel 20.8 van de Wet milieubeheer (oud) niet in werking zijn van een milieuvergunning er niet aan in de weg dat die milieuvergunning op grond van artikel 8.18 van de Wet milieubeheer, eerste lid, aanhef en onder a, kan komen te vervallen.
Verder is het vaste jurisprudentie van de Afdeling dat wanneer een als zelfstandig onderdeel te beschouwen gedeelte van de inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, is voltooid en in werking gebracht, de vergunning op grond van artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer voor dat gedeelte en de daarmee verbonden activiteiten vervalt.
4.3. De inrichting bestaat uit een zelfstandig gedeelte voor het houden van nertsen en een zelfstandig gedeelte voor het houden van paarden. Niet in geschil is dat de 5 sheds voor de nertsen waarvoor de revisievergunning is verleend, nimmer zijn gerealiseerd.
De revisievergunning voor die sheds en de daarin te houden nertsen is derhalve drie jaar na het onherroepelijk worden van die vergunning, vervallen. Voor het overige - de 7 paarden, 7 paardenboxen, vaste mestopslag, rijbak en stapmolen - is de revisievergunning niet vervallen.
Artikel 20.8 ziet alleen op een vergunning die betrekking heeft op het inrichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet. Blijkens een brief van het college van 9 november 2012 was en is voor de bij de revisievergunning vergunde paardenboxen, vaste mestopslag en rijbak, geen bouwvergunning vereist. Daarop is artikel 20.8 dus niet van toepassing.
Voor de stapmolen was en is wel een bouwvergunning vereist, maar ook hiervoor geldt dat artikel 20.8 niet van toepassing is, omdat de stapmolen volgens de brief van 9 november 2012 reeds vanaf 2004 binnen de inrichting aanwezig was. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 22 oktober 2008 in zaak nr. 200709052/1 (www.raadvanstate.nl) is artikel 20.8 niet van toepassing op besluiten waarvoor in het verleden zonder bouwvergunning is gebouwd, terwijl de aangevraagde activiteiten op zichzelf geen bouwvergunningplichtige verandering of uitbreiding van dat gebouw met zich brengen.
Artikel 20.8 is dus niet (meer) van toepassing op het niet vervallen gedeelte van de revisievergunning voor het houden van de paarden en de daarmee verbonden activiteiten. De revisievergunning is derhalve, drie jaar nadat die onherroepelijk is geworden, voor dat gedeelte in werking getreden. Op datzelfde tijdstip is de hinderwetvergunning hiermee ingevolge artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer (oud) komen te vervallen.
De rechtbank heeft zich ter beantwoording van de vraag of de omgevingsvergunning leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu derhalve terecht gebaseerd op het nog geldende deel van de revisievergunning. De omgevingsvergunning leidt onmiskenbaar tot grotere gevolgen voor het milieu dan volgens het nog geldende deel van de revisievergunning is toegestaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend.
Het betoog faalt.
5. Fur Farm B.V. voert aan dat de rechtbank in overweging 4.11 voorbij is gegaan aan de mogelijkheid die artikel 2.33 van de Wabo biedt voor het bevoegd gezag om een vergunning in te trekken.
5.1. Het college heeft zich in zijn verweerschrift bij de rechtbank subsidiair op het standpunt gesteld dat Fur Farm B.V. rechten kan ontlenen aan de omstandigheid dat zij in het verleden dieren heeft gehouden op basis van een rechtsgeldige hinderwetvergunning.
De rechtbank heeft in reactie hierop onder 4.11 overwogen dat dit standpunt niet kan worden gevolgd, mede omdat dit zou betekenen dat derden gedurende onbepaalde tijd kunnen worden geconfronteerd met een inrichting die wordt hervat op basis van de rechten ontleend aan een vervallen hinderwetvergunning.
Het betoog van Fur Farm B.V. dat deze overweging onjuist is, omdat vergunningen op grond van artikel 2.33 van de Wabo kunnen worden ingetrokken, faalt, reeds omdat dit artikel niet de mogelijkheid biedt om vervallen vergunningen in te trekken. Hetgeen Fur Farm B.V. op dit punt aanvoert, laat de juistheid van de overweging van de rechtbank dan ook onverlet.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Aal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
584.